Kenny is sinds zijn 16de op de dool. Er zijn o.a. familiale problemen en pogingen, al dan niet vrijwillig, om hem in een instelling te plaatsen. Na een knokpartij met zijn stiefvader wordt hij definitief het huis uitgezet. Hij vindt een woning, maar het alleen wonen lukt evenmin. De huur op tijd betalen, budgetbeheer, op eigen benen staan blijkt aartsmoeilijk.
Wanneer Karen zijn case toegewezen krijgt is Kenny 21, en al drie jaar dakloos. Via Housing First van het OCMW krijgt hij een sociale woning toegewezen, en daarmee ook Karen, zijn wooncoach voor minstens zes maanden. Kenny stelt zich sterk op, de ruwe bolster om tonnen onzekerheid, verdriet, en ontgoocheling te maskeren. Om Karen op afstand te houden.
Kenny heeft geen hulp nodig. Hij kan het wel alleen, zegt hij. Samen met een maat –zijn enige vriend– zorgt hij voor meubels. Ze schilderen de woning.
Karen prijst zijn zelfredzaamheid, maar vraagt zich af hoe ze hem kan helpen. Hij blijft zich afschermen. De huisbezoeken verlopen stroef. Op vragen volgt steevast een korte Nee of Ja. Zelden komt er meer dan een enkele lettergreep. Het kost Karen veel energie en het levert niks op.
Dan vertelt hij ineens dat hij niet slaapt. Dat hij met zijn vriend naar de cinema is geweest en er helemaal in paniek is geschoten. Een opening, een gespreksonderwerp, iets waar ze samen aan kunnen werken. Karen stuurt al een tijdje aan op een inschrijving in het wijkgezondheidscentrum. Kenny is al jaren niet meer bij een dokter geweest. Hij zegt dat hij het zal doen. Karen staat erop zijn tempo te respecteren.
Twee maanden later is het er nog steeds niet van gekomen. Het gaat steeds slechter met hem. Dat geeft hij grif toe. Hij eet een lasagne of pizza, vaak zelfs dat niet. Maar hij draait bij. Karen gaat met hem mee om zijn inschrijving in orde te brengen.
Intussen blijft Kenny opgesloten achter een muur van angsten. Alleen naar buiten gaan is een kwelling, de bus nemen onmogelijk. Karen stelt voor om zijn maatschappelijk werker te vragen zijn dossier over te brengen naar de maatschappelijk werker in de buurt. Kenny pruttelt tegen. Hij ziet het niet zitten iemand nieuw te leren kennen. Hij vertrouwt niemand.
Je vertrouwde mij de eerste maanden ook niet, zegt Karen. Nu wel. Een nieuwe maatschappelijk werker kan er toch wel bij?
Het is niet dat ik je vertrouw, zegt hij. Ik wántrouw je gewoon niet meer.
Het kost Karen meer dan een half jaar om zo ver te geraken. Zes maanden is normaal gezien het einde van het traject. Voor Kenny is het een begin. Tijd om te kijken wat hij graag anders ziet in zijn leven. De ruimte en flexibiliteit die Housing First aan Karen, en dus aan Kenny, geeft, is geen overbodige luxe. Door psychische problemen en een leefwereld die zich quasi beperkt tot gamen verloopt de vooruitgang moeilijk. Gelukkig heeft hij geen medische problemen, maar zijn bioritme ligt hopeloos overhoop. Regelmatig eten blijft een uitdaging. De angst is nooit ver weg.
Eerder toevallig –na een zware angstaanval en opname in het ziekenhuis– is er weer contact met zijn moeder. Zij staat als enige als contactpersoon aangegeven in zijn dossier. Ze gaan samen naar de kerstmarkt. Ook met zijn enige vriend komt hij buiten. Al verlaat Kenny zijn woning zelden, hij is nog lang niet thuis.