Binnenbeeld Bart Lasuy okt 2020 kennisnetwerk.png
Provider image

Onze woon-zorgcentra moeten anders, kleinschaliger, warmer, meer op maat van de bewoners. Het is een van de lessen uit de coronacrisis. Ze klopt, maar ze gaat voorbij aan de vaststelling dat de woon-zorgcentra de voorbije tien jaar al heel sterk in die richting geëvolueerd zijn. Als corona dan toch een positief gevolg mag hebben, laat het dan zijn dat die verandering versterkt en versneld wordt. Lokaal bezocht een woonzorgcentrum in transitie: De Populier in Geraardsbergen.

De coronacrisis zette de woonzorgcentra onder grote druk en doet dat nog altijd. Na de eerste golf was de overheersende teneur in de berichtgeving en de publieke opinie: onze ouderenzorg moet anders. Dat de woon-zorgcentra over voldoende goede beschermingsmiddelen moeten beschikken en dat de medewerkers goed opgeleid moeten zijn om met een mogelijke corona-uitbraak om te gaan, spreekt voor zich. Voor sommigen moet de hele manier van werken op de schop: weg met de grote ‘fabrieken’ waar we onze ouderen wegstoppen, weg met de eenheidsworst die alle bewoners opgedrongen krijgen, zo heet het dan.

Het is een te simplistische voorstelling die voorbijgaat aan de grote veranderingen die veel woon-zorgcentra de voorbije jaren hebben doorgemaakt. Het beeld van de verplichte bingonamiddagen of de grootschalige activiteiten waaraan iedereen willens nillens moet deelnemen is achterhaald. De leefgroepen van zestig, zeventig bewoners zijn op veel plaatsen verveld in kleinere gemeenschappen. De tijd dat de bewoners om negen uur naar de grote, gemeenschappelijke leefruimte werden gebracht om er tot vijf uur ’s middags te ‘moeten’ blijven, ligt achter ons.

Natuurlijk zijn er nog groepsactiviteiten en uitstappen – veel bewoners kijken daar ook naar uit – maar daarnaast wordt er veel individueler en op maat gewerkt. De bewegings- en beslissingsruimte voor de senior is veel groter geworden, bezoek is in normale omstandigheden op elk ogenblik van de dag mogelijk. Dat wil niet zeggen dat alles tiptop in orde is, dat de bewoner altijd en overal in de allerbeste omstandigheden leeft en woont.

Veel woon-zorgcentra zijn in volle evolutie, ze zetten nog elke dag stapjes in de goede richting. Dat gaat met vallen en opstaan, soms botsend op regels en procedures, vechtend met een nog voortsluimerende, achterhaalde visie en mentaliteit, aanhikkend tegen de limieten van verouderde infrastructuur.

 

Niet nog eens verhuizen

Een van de vele woon-zorgcentra in gestage transitie is De Populier in Geraardsbergen. Het heeft drie afdelingen – Dierkost, Hunnegem en Vesten, genoemd naar gekende plaatsen in de stad – van telkens dertig bewoners. Op de benedenverdieping, in Hunnegem, wonen de personen zonder cognititieve problemen, in de twee beveiligde afdelingen op de eerste verdieping de personen met dementie. ‘Althans, dat was de bedoeling toen we het gebouw negen jaar geleden in gebruik namen,’ zegt Marijke De Prez, diensthoofd ergo en animatie. ‘Intussen wonen er ook al mensen met dementie beneden omdat we intern zo weinig mogelijk willen verhuizen. Onze bewoners zijn al eens verhuisd naar hier, hen nog een keer weghalen uit hun vertrouwde kamer en omgeving proberen we te vermijden.’ Beneden zijn er ook drie kamers voor kortverblijf, waar senioren die nog thuis wonen of in een assistentie-flat kunnen kennismaken met het leven in een woon-zorgcentrum. Vaak is het een tussenstap voor ze samen met hun familie beslissen om naar De Populier te komen.

 

Intensieve start

De drie afdelingen hebben een verschillende werking. Die varieert ook in de tijd, afhankelijk van de bewoners op elk moment. Wat willen zij? Hoe leefden ze vroeger? Waar woonden ze? Wat was hun beroep? Wat waren hun hobby’s en interesses? Hoe was hun familiale situatie? Het vormen van een goed beeld van de bewoner, ook via gesprekken met familie, begint al voor de verhuizing naar het woon-zorgcentrum. ‘Onze sociale dienst maakt tijd voor lange intakegesprekken met de toekomstige bewoner en familieleden,’ zegt Bart De Vos van de dienst opname. ‘Het is tweerichtingsverkeer: wij geven alle informatie over het leven en wonen in De Populier en we luisteren naar hun verhaal. De dag dat iemand naar hier verhuist, is iedereen op de afdeling goed op de hoogte van wie die persoon is. Iedereen die dan aan het werk is, komt ook even langs om zich voor te stellen aan de nieuwe bewoner en de familie. Dat breekt het ijs en zorgt voor een warm welkom.’ De opvolging van nieuwe bewoners is in de begindagen en weken zeer intensief, totdat er een wederzijdse vertrouwdheid is gegroeid en de bewoner rust, veiligheid en geborgenheid heeft gevonden.

 

Kleine groepen

De afdelingen in De Populier zijn met dertig bewoners vrij groot. Over dat aantal werd tien jaar geleden niet echt grondig nagedacht. Het was eerder het gevolg van bouwtechnische en architecturale beslissingen dan van een uitgekiende woon- en zorgvisie. En het was sowieso een grote verbetering in vergelijking met het oude rusthuis en het ziekenhuis-RVT, waaruit De Populier ontstond. Toch blijkt dertig geen slecht aantal voor een goede werking.

Els De Deyn, referentiepersoon dementie: ‘Een groep van zestig senioren is niet werkbaar, die is te groot. Heb je maar vijftien bewoners, dan is het niet eenvoudig om altijd voldoende mensen te vinden die met elkaar matchen. Voor een uitstap wil je toch graag vijf, zes mensen tussen wie het klikt. De ene keer is dat één groepje, de volgende keer een ander. De samenstelling passen we altijd aan, aan de aard van de uitstap, de interesses van de bewoners en hoe ze zich op dat moment voelen.

Idem voor een activiteit binnenshuis. Je vindt makkelijker vier, vijf geïnteresseerden als de groep iets groter is. Je kunt iedere dag andere activiteiten opzetten en putten uit dezelfde groep bewoners.’ In elk geval staat het leven in een woon-zorgcentrum al lang niet meer gelijk in het zich schikken naar de grootste gemene deler. ‘Toen we hier pas waren ingetrokken, stond nog regelmatig een grote bus voor de deur voor een uitstap,’ knikt Marijke De Prez. ‘Die vertrok pas wanneer ze vol was. Nu trekken we erop uit met de liftbus voor vijftien mensen maar nog veel vaker met ons busje met vier, vijf bewoners.

Vroeger was een activiteit in huis pas geslaagd als de grote zaal vol zat. En was er eens wat minder volk, dan kreeg je het soms te horen van leidinggevenden. Nu is iedereen in het woon-zorgcentrum ervan overtuigd dat kwaliteit veel belangrijker is dan kwantiteit.’ Dat vraagt meer maatwerk van de medewerkers maar de voldoening is ook veel groter. ‘Aan een zinvolle activiteit met enkele bewoners heb ook ik veel meer dan aan een namiddag de cijfertjes van de bingo omroepen voor de hele groep,’ zegt Deborah Schamp van de dienst ergo en animatie. ‘In een van de leefgroepen woont een vroegere chef-patissier. Hij wou graag nog eens zijn koekjes van vroeger eten. We zijn in een groepje met zijn recepten aan de slag gegaan. Iedereen heeft heel erg genoten.’ En de grote shows en optredens, die zijn er in niet-coronatijden natuurlijk ook. Senioren houden net als de meesten van ons van een feest op tijd en stond, maar doordeweeks mag het iets bescheidener en intiemer.

Els De Deyn:

‘Een groep van zestig senioren is niet werkbaar, die is te groot. Heb je maar vijftien bewoners, dan is het niet eenvoudig om altijd voldoende mensen te vinden die met elkaar matchen. Voor een activiteit wil je toch graag vijf, zes mensen tussen wie het klikt.’

Marijke De Prez:

‘Als ik mijn huidige jaarplanning zou voorleggen aan de inspectie van twintig jaar geleden, ik kreeg een donkerrode kaart. De inbreng van de bewoners en de medewerkers is gewoon veel groter geworden.’

Ilse Bockstal:

‘We hebben kleinere bubbels gecreëerd in elke afdeling. Maar het bleef wel moeilijk om bewoners uit te leggen dat ze afstand moesten houden van elkaar. We zijn dat voortdurend blijven herhalen.’

Rode kaart

Lag vroeger de jaarplanning van alle afdelingen in grote lijnen vast en was het programma voor de komende week telkens tot in detail ingevuld, dan is er nu veel meer witruimte. Het weer, de actualiteit, de ideeën van de bewoners, het vraagt veel meer flexibiliteit. ‘Als ik mijn huidige jaarplanning zou voorleggen aan de inspectie van twintig jaar geleden, ik kreeg een donkerrode kaart. En voor de leidinggevenden was die onaanvaardbaar geweest,’ lacht Marijke De Prez. ‘De inbreng van de bewoners en de medewerkers is gewoon veel groter geworden.’

En zelfs geplande activiteiten kunnen heel verschillende richtingen uitgaan. Els De Deyn geeft een voorbeeld. ‘Ik werk soms met herinneringskoffertjes. Dat is niet veel meer dan een koektrommel met gedichten, foto’s, voorwerpen over een bepaald thema: Kerstmis, de Sint, de school. Hoe zo’n namiddag verloopt, is niet te voorspellen. Laatst had ik een powerpoint voorbereid over terug naar school. Ik had ook een oude boekentas bij me met van alles erin. De presentatie is op de eerste slide blijven staan, we hebben het de hele tijd gehad over de boekentas en wat erin zat. Het gesprek kwam op de lessen Frans. De dag erop had ik wat Franse spreekwoorden meegebracht. We hebben ongelofelijk veel gelachen, het was een prachtige namiddag.’

 

Enthousiast uitnodigen

Dat de vrijheid van bewoners om al dan niet deel te nemen aan activiteiten veel groter is dan vroeger, hoeft geen betoog. Wie zin heeft om eens op de kamer te blijven, kan dat. Dat betekent wel dat de medewerkers oog moeten hebben voor mogelijke vereenzaming. Daarom blijven ze de bewoners, zeker mensen met dementie, enthousiast uitnodigen om deel te nemen. Deborah Schamp: ‘Soms hebben bewoners een klein duwtje nodig en dan zie je ze helemaal openbloeien bij een activiteit.’ Vreemd genoeg is het meer op maat van de bewoners werken iets waaraan ook familieleden moeten wennen. ‘Waarom is de buurvrouw wel meegegaan op uitstap en mijn moeder of vader niet? Het was nochtans zo’n mooi weer.’ Dan is het aan de medewerkers om, met de steun van de leidinggevenden, duidelijk te maken dat er meerdere uitstappen zijn en dat hun beurt wel komt, of dat de activiteit niet zo geschikt was of de groep haar of hem niet zo goed lag.

 

Iedereen familie

We kunnen uiteraard niet om Covid-19 heen. De Populier is erin geslaagd om het virus buiten de deur te houden, maar uiteraard heeft het wel een grote impact op de werking en op de bewoners. Hoofdverpleegkundige Ilse Bockstal: ‘Het virus heeft uiteraard minder kans om zich ruim te verspreiden, als je de contacten tussen de bewoners kunt beperken, en dan is een kleine groep een voordeel. Anderzijds beschikken onze afdelingen over meer ruimte en is het makkelijker om de tafels en de stoelen verder uit elkaar te schuiven.

We hebben sowieso een vaste tafelschikking en in een afdeling ontstaan er altijd spontaan kleinere groepjes van mensen die het goed met elkaar kunnen vinden. We hebben dus kleinere bubbels gecreëerd in elke afdeling. Maar het bleef wel moeilijk om bewoners uit te leggen dat ze afstand moesten houden van elkaar. We zijn dat voortdurend blijven herhalen.’ Door de afstandsregels is wel wat ingeboet op huiselijkheid, gezellig dicht bij elkaar zitten voor het eten of voor de activiteiten zit er nog steeds niet in. Het wegvallen van het bezoek van familie viel sommige bewoners zwaar. Er werd gretig gebruik gemaakt van alternatieven zoals videogesprekken en vanaf juni van de babbelboxen in de grote zaal.

Aan de andere kant maakte het wegvallen van bezoek dat de bewoners meer op elkaar aangewezen waren. De band, ook met de medewerkers, is hechter geworden. Sinds bezoek op de kamer weer onbeperkt is toegelaten, met registratie, merkt Ilse Bockstal dat zeker de bewoners met dementie weer minder rust vinden. Ze zien voortdurend mensen in en uit lopen en begrijpen niet waarom zij moeten blijven. Marijke De Prez: ‘Er is heel veel gepraat over vereenzaming in de woon-zorgcentra tijdens de coronacrisis. Mijn ervaring is dat het gevaar op vereenzaming soms groter was aan de andere kant van het scherm, bij de partner van onze bewoner die alleen achterbleef na de videocall, zonder de mogelijkheid om langs te komen.

Binnenshuis was er altijd veel contact en communicatie, zelfs intenser dan tevoren.’ Maar uiteraard is Covid-19 een vloek en zal de opluchting in de woon-zorgcentra groot zijn als er een vaccin beschikbaar is. Ilse Bockstal: ‘Het ergste was het afscheid moeten nemen van stervende bewoners, om niet-covidredenen. Kinderen die maar met zijn tweeën langs mochten komen, voor maximaal een half uur. Dat was niet menselijk. We zijn daar met inachtneming van de beschermingsmaatregelen toch wat soepel mee omgesprongen. Ik was erbij toen een zoon en dochter afscheid namen van hun moeder. We hebben samen een liedje gezongen dat de moeder altijd zong. En we hebben samen gehuild. Is dat professioneel? Ja, je mag je verdriet tonen als je afscheid moet nemen van een bewoner, want iedereen hier is ook een beetje familie.’

 

Orgel en computer

Met Marijke De Prez loop ik nog even langs in de afdeling Vesten. Dicht bij de ingang staat een orgel, een schenking van een intussen overleden bewoner. Drie andere bewoners bespelen het instrument. Het kreeg geen plaats in de leefruimte, want niet alle senioren zijn er even dol op, de drie liefhebbers kunnen hun hobby beoefenen zonder de anderen te storen. Even verderop in een verloren hoekje zit een man aan een computerscherm. Het is speciaal voor hem gecreëerd. Hij is een heel stuk jonger dan zijn medebewoners en kan zich niet altijd terugvinden in hun activiteiten.

De computer is voor een stuk zijn venster op de wereld. ‘De overstap naar een woon-zorgcentrum is geen radicale breuk met het vroegere leven,’ zegt Marijke De Prez. ‘Wat voor bewoners belangrijk was, proberen we in de mate van het mogelijke mee te nemen naar hier. Voor iemand die vroeger heel veel naaiwerk deed, kan het belangrijk zijn het naaikoffertje te verhuizen, zelfs al kan die bewoner niet meer wat ze vroeger kon met naald en draad. Het is een voortdurend leerproces om op maat te werken, om de werking in vraag te stellen, om elkaar uit te dagen.

We hebben een hele weg afgelegd, maar we zijn nog niet zo ver dat we bijvoorbeeld een medewerker met een bewoner naar de winkel kunnen sturen, omdat we besloten hebben vanmiddag pannenkoeken te bakken op een afdeling. Zo flexibel en individueel is ons aanbod nog niet, dat soort activiteiten moet nog altijd op voorhand gepland worden.’

 

Wonen en leven in het woon-zorgcentrum

De kernopdracht van een woon-zorgcentrum is kwaliteit van wonen en leven te bieden aan mensen die niet langer thuis kunnen wonen. In het gedachtegoed van ‘Wonen en leven in het woon-zorgcentrum’ staan zes kernprincipes voorop, die bijdragen aan de veerkracht van mensen en hun beschermende kracht tegen psychische moeilijkheden:

  • verbondenheid
  • regie en autonomie
  • betekenisvolheid
  • hoop, optimisme en vertrouwen
  • zelfwaardegevoel
  • zich thuis voelen.

Bart Van Moerkerke is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 10 | 2020