2022Lokaal03 - Investeren in goede kinderopvang loont.png
Provider image

De eerste duizend dagen zijn doorslaggevend voor de ontwikkeling van een kind. Daarom kan het belang van goede kinderopvang nauwelijks overschat worden. Toch is de waardering voor de sector vrij laag, niet alleen op financieel vlak. Het maakt dat het beroep van kinderbegeleider niet zeer aantrekkelijk is en dat opvanginitiatieven problemen hebben om voldoende en goed gekwalificeerde medewerkers te vinden. Trees Van Hove, Annick Schoups en Lieve De Bosscher peilen de situatie en denken na over mogelijke oplossingen.

Trees Van Hove is schepen in Deinze, bevoegd voor onder meer kinderopvang, onderwijs en het Huis van het Kind. Annick Schoups is directeur Kinderopvang van de stad Antwerpen, Lieve De Bosscher is haar collega bij de stad Gent. Van het belang van kinderopvang moet je hen uiteraard niet overtuigen. Annick Schoups verwoordt het zo: ‘Goede kinderopvang heeft een zeer positief effect op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen. Wat er in de eerste duizend dagen gebeurt, is van groot belang voor hun verdere leerloopbaan en dus ook voor hun volwassen leven. Dat effect speelt voor alle kinderen maar betekent meer als ze in een sociaal en economisch kwetsbare situatie opgroeien. Kinderopvang is ook zeer belangrijk voor de ouders. Het laat hen toe een opleiding te volgen of te werken. Investeren in die eerste duizend dagen via degelijke en betaalbare kinderopvang levert op langere termijn alleen maar winst op, economisch maar ook qua welzijn en gezondheid.’

 

Permanente vacature

Kinderbegeleider is al lang een knelpuntberoep en het tekort wordt steeds nijpender. De gezinsopvang – de onthaalouder die kinderen opvangt in de eigen woning – kalft al vele jaren af. Dat werd opgevangen door een uitbreiding van de groepsopvang, georganiseerd door het lokale bestuur of een privé-initiatief. De stad Antwerpen bijvoorbeeld investeerde fors in infrastructuur en werkingsmiddelen en creëerde de voorbije negen jaar 2500 extra plaatsen. Dat was nodig, omdat de dekkingsgraad – het aantal kinderen waarvoor er een plek was in de opvang – ver onder het Vlaamse gemiddelde bleef. Een tekort aan kinderbegeleiders bemoeilijkt verdere groei.

Een enquête in Antwerpen, beantwoord door aanbieders van drie kwart van de kinderopvangplekken, geeft aan dat er vacatures openstaan voor 171 medewerkers. Ook bij de stedelijke diensten die betere arbeidsvoorwaarden bieden en daardoor langer dan de andere voldoende mensen konden aantrekken, is de rek er stilaan uit. Sommige kinderdagverblijven hebben noodgedwongen hun openingsuren teruggeschroefd.

Veel steden en gemeenten kampen met dezelfde problemen. In Deinze valt het voorlopig mee, zegt schepen Van Hove, maar toch is de stad voortdurend op zoek naar nieuwe medewerkers voor de opvang van baby’s en peuters. ‘De vacature staat permanent open op al onze communicatiekanalen en via de VDAB. We organiseren op regelmatige basis infomomenten voor geïnteresseerden. Voor de groepsopvang vinden we voorlopig nog voldoende mensen, het aanbod in de gezinsopvang daarentegen krimpt gestaag. Ons lokaal loket kinderopvang is een zeer krachtig instrument om vraag en aanbod te koppelen. Het is niet louter een digitaal forum, het is twee dagen per week bemand om ouders te helpen. We streven ernaar voor elk kind een plek te vinden, maar het blijft hard werken.’

 

Lat hoger leggen

Hoe trek je meer kinderbegeleiders aan? Alles begint bij meer maatschappelijke waardering voor het pedagogische, sociale en economische belang van kinderopvang. Dat hangt zeer nauw samen met de kwaliteit van de opvang. De twee versterken elkaar: meer waardering zet aan tot vraag naar betere kwaliteit die op haar beurt weer de waardering opschroeft. Voor opvang van goede kwaliteit zijn goed opgeleide medewerkers nodig.

Een studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2019 zegt dat voor een goede kwaliteit de helft van de medewerkers die met de kinderen werkt, een bachelordiploma zou moeten hebben. Dat haalt Vlaanderen bijlange niet. Lieve De Bosscher: ‘Eigenlijk werkt onze Vlaamse opvang bijna uitsluitend met medewerkers die we in de Europese context assistenten zouden noemen, die beroepsonderwijs hebben gevolgd en een zevende specialisatiejaar kinderzorg. Zij hebben doorgaans maar beperkte kennis opgedaan om naast de fysieke zorg voor de baby’s en peuters ook pedagogische taken op te nemen. Vandaar de behoefte op de werkvloer aan bachelors pedagogie van het jonge kind.

Met VIA6-middelen is er nu een initiatief in die richting. Dat is een belangrijke eerste stap, maar we zijn nog zeer ver van de vijftig procent die de OESO vooropstelt. Enkele jaren geleden, in aanloop naar het decreet Kinderopvang van 2014, zijn nochtans zeer goede bacheloropleidingen opgezet. Maar de regelgeving in de kinderopvang is hier niet in gevolgd en dus zijn de afgestudeerden in andere sectoren terechtgekomen. Als gevolg daarvan zijn ook de opleidingen gaandeweg hertekend. Om het tekort aan kinderbegeleiders op te vangen is er nu een tendens om de lat van opleidingsvereisten nog lager te leggen.

Dat is precies het omgekeerde van wat de OESO adviseert. Als we meer medewerkers willen aantrekken, moeten we de lat net hoger leggen. Alleen zo kan het beroep meer waardering krijgen.’ Hetzelfde schoentje knelt bij veel zij-instromers in het beroep. Zij volgen een opleiding in de centra voor volwassenenonderwijs, maar ook daar is de evolutie om de opleiding te verkorten. En net als in het beroepsonderwijs wordt ook in het volwassenenonderwijs steeds meer nadruk gelegd op werkplekleren.

De moeilijkheid is dat het de (vaak kort opgeleide) kinderbegeleiders zijn die voor de begeleiding op de werkvloer moeten instaan en dat dit boven op hun dagelijkse taken komt. ‘Met de Arteveldehogeschool onderzoeken we momenteel wat kinderbegeleiders nodig hebben om zij-instromers goed te begeleiden en hoe we hen daarbij kunnen ondersteunen,’ zegt Lieve De Bosscher. ‘Maar zij-instromers zijn geen oplossing voor het tekort aan kinderbegeleiders. Ze zijn wel een manier om iets te doen aan de diversiteit, omdat ook mannen instromen en mensen met een heel uiteenlopende afkomst en leeftijd.’

 

Werkdruk meten

Meer kwaliteit hangt ook samen met de begeleider-kind-ratio. Deel je het aantal voltijdsequivalenten in de kinderopvang door het aantal kinderen, dan kom je tot een verhouding van één begeleider voor 6,6 kinderen. Maar natuurlijk is een kinderopvang langer open dan van negen tot vijf. In de praktijk ligt de ratio veeleer op acht à negen kinderen per begeleider. Zeker bij de allerkleinsten schiet er geen tijd over om naast de zorgtaken andere opdrachten op te nemen. Laat staan dat er ruimte is voor kindvrije uren voor planning, overleg of bijscholing. ‘Het heeft geen zin dat Vlaanderen en de lokale besturen blijven discussiëren over hoe groot de begeleider-kind-ratio nu echt is. Daar komen we niet uit,’ zegt Annick Schoups. ‘Een alternatief zou kunnen zijn dat er een onderzoek komt naar de werkdruk in de kinderopvang. Dat kan de basis zijn om in de komende jaren samen de kwaliteit te verhogen.’

Lieve De Bosscher wijst ook op de strikte scheiding in Vlaanderen tussen kinderopvang/welzijn en onderwijs. ‘In het kleuteronderwijs vinden we het vanzelfsprekend dat iemand op bachelorniveau in de klas staat. De toekomst ligt in het werken met een doorgaande lijn van nul tot zes jaar, waarin de kunstmatige opdeling in organisatie tussen kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en de kleuterklas kan worden overstegen. Het Agentschap Opgroeien heeft daarvoor een experiment opgezet.’

 

De weg bereiden

De situatie in de kinderopvang is precair. Toch blijven lokale besturen niet bij de pakken zitten. Als regisseur en inrichter van kinderopvang zijn ze goed geplaatst om zelf initiatieven te nemen. En dat doen ze ook. Deinze besteedt veel aandacht aan de bijscholing van de kinderbegeleiders. Trees Van Hove: ‘De zevendejaars beroepsonderwijs die afstuderen in Deinze, proberen we naar de kinderopvang te halen. Zodra ze aan de slag zijn, spijkeren wij hun kennis bij met extra opleidingen.

Een struikelblok om mensen aan te trekken voor de gezins- en groepsopvang is het sui-generisstatuut, dat je een veredeld vrijwilligersstatuut kunt noemen. Om te voorkomen dat mensen afhaken moet daar echt iets aan gebeuren. Er loopt nu een Vlaams proefproject om onthaalouders een werknemersstatuut te geven. In Deinze zijn zo al zeven onthaalouders op de payroll van de stad ingeschreven.’ Grote steden als Antwerpen en Gent hebben de capaciteit en maken ook middelen vrij om nieuwe paden te verkennen, kennis die gedeeld wordt met het Agentschap Opgroeien en die kan doorstromen naar het hele kinderopvanglandschap.

In Antwerpen en Gent loopt bijvoorbeeld een ESF-project ‘Nieuwe krachten in de kinderopvang’ voor coaching van werkzoekenden en zij-instromers op de werkvloer. Daarvoor is er samenwerking opgezet met de VDAB, centra voor volwassenenonderwijs en kinderopvangorganisatoren. Taalondersteuning is een belangrijk onderdeel van het project, omdat veel kandidaten van buitenlandse origine zijn. Annick Schoups: ‘Zij volgen eerst een voortraject NT2. Het opleidingstraject in de kinderopvang beslaat anderhalf jaar. De kracht en het succes van dit verhaal zit in de intensieve begeleiding van de studenten op de werkvloer. Het ESF financiert extra mentoren om de studenten bij te staan en intervisie te organiseren voor alle stagebegeleiders in de kinderopvang.

Op twee jaar tijd zullen in Antwerpen op deze manier vijfentwintig mensen afstuderen. Je ziet de studenten echt groeien in de loop van het traject. Ook de begeleiders komen regelmatig bijeen en steken veel van elkaar op.’ In Gent loopt een project om pas afgestudeerden uit het beroepsonderwijs met een specialisatie kinderzorg of mensen met het juiste diploma, die nog niet eerder aan de slag gingen, getrapt en ondersteund te laten instromen in de kinderopvang. Dit gebeurt door hen tijdelijke contracten aan te bieden en in die tijd hun competenties aan te scherpen, zodat zij de definitieve selectie succesvol doorlopen. Voor de pedagogische bachelors werkt de stad samen met drie Vlaamse hogescholen om het curriculum van de opleiding te versterken richting kinderopvang.

Ook met de andere onderwijsinstellingen zowel in het beroepsonderwijs als het volwassenonderwijs streeft ze ernaar om de lat gelijk te leggen in alle onderwijsinstellingen. De stad is als organisator ook goed geplaatst om de bachelors iets betere en aantrekkelijkere arbeidsvoorwaarden aan te bieden. Lieve De Bosscher: ‘Een grote organisatie kan de verandering mee mogelijk maken. Steden innoveren en vinden elkaar ook op Europees niveau. Er is schaarste aan kinderbegeleiders, maar dat is niet ons vertrekpunt. Wij starten van wetenschappelijk onderzoek en enten daar projecten op voor een betere opleiding en meer professionalisering. Op die manier kunnen we wegen op het beleid van morgen, in Europa en in Vlaanderen.’ —

 

Bart Van Moerkerke is redacteur Lokaal
Voor Lokaal 03 | 2022