Om te beginnen werpt het analyserapport een blik op het begrip ‘lokale burgerparticipatie’. Het Labo ziet het ruimer dan de klassieke betekenis van participatie. In klassieke visies op beleid wordt vaak aangegeven dat er op een bepaald moment participatie móét zijn: de overheid organiseert dan activiteiten en nodigt burgers uit eraan deel te nemen. Hoewel het label ‘klassiek’ is, is het vandaag nog steeds een zoektocht naar hoe ze burgers het best kan laten participeren.
Het laatste decennium zien we een verschuiving naar de vaststelling dat er van onderuit allerlei initiatieven komen. Het is voor lokale besturen dan niet altijd duidelijk of ze iets met zulke burgerinitiatieven kunnen doen en hoe ze er dan mee moeten omgaan. Er zijn dus de overheidsinitiatieven enerzijds en de burgerinitiatieven anderzijds. Maar deze tweedeling blijkt te zwart-wit te zijn: er komt een groot aantal arrangementen of partnerschappen net tot stand uit de interactie tussen burgerinitiatieven en de overheid, aangevuld met andere maatschappelijke betrokkenen zoals kennisinstellingen, bedrijven of investeerders. Vaak wordt dit de ‘tussenruimte’ genoemd, de ruimte tussen de systeemwereld van de (lokale) overheid en de leefwereld van burgerinitiatieven.
Alle soorten en maten
Het participatieveld in Vlaanderen is groot en divers. Om op een eenvoudige manier inzicht te kunnen geven in de variëteit aan burgerparticipatie, ontwikkelde het Labo een overzichtskader. Participatieve praktijken passen meestal niet in één afgebakend hokje, maar zijn een dynamisch gegeven. We zien dit kader als een continuüm (vandaar de stippellijnen en pijlen). Een case gestart als burgerinitiatief kan in de uitvoeringsfase voortgezet worden door het lokale bestuur of als partnerschap openbloeien.
Het Labo maakte ook een inventaris met intussen meer dan 450 praktijken. Daaruit vallen enkele interessante statistieken te puren. ‘Maar’ 42% van die praktijken kwam bijvoorbeeld uit centrumsteden. Burgerparticipatie is dus zeker niet enkel iets voor steden. 35% van de innovatieve praktijken zijn burgerbegrotingen, burgerbudgetten of wijkbudgetten. Deze innovatieve subsidielijnen voor burgerinitiatieven rijzen als paddenstoelen uit de grond en lopen sterk voorop in vergelijking met burgerpanels (29%), volksraadplegingen (10%) of vernieuwde adviesraden (8%). Hoewel corona tot een toename van digitale participatie leidde, zien we toch dat 72% van deze praktijken nog offline georganiseerd werd. Vanuit het Labo werd echter aangestipt dat we een onderscheid moeten maken tussen een digitale vertaling van een offline instrument (zoals een digitaal burgerpanel) en een digitale strategie voor burgerparticipatie.
Er was in het Labo lokale burgerparticipatie uiteraard ook aandacht voor goede praktijken. Verschillende overheidsinitiatieven kwamen aan bod, zoals de Wetteraden in Wetteren. Wetteren slaagde erin om enkele adviesraden te hervormen tot ‘Wetteraden’ die open, dynamisch en projectmatig te werk kunnen gaan. Daarnaast bespraken de leden van het netwerk verschillende voorbeelden van partnerschappen, zoals de herbestemming van de Vetex-site in Kortrijk. Voor het stadsbestuur bood de oude Vetex-site mogelijkheden om het woonaanbod in Kortrijk uit te breiden, maar voor buurtbewoners komt deze ruimte tegemoet aan diverse(re) noden.
Om de belangen van beide partijen samen te brengen werd een participatietraject in gang gezet met een buurtinformatieavond, bevraging, inspraakmoment en een werkgroep met vertegenwoordiging van de buurt. Deze samenwerking tussen burgers en het stadsbestuur gaf vorm aan het nieuwe Masterplan 19. Ten slotte werden ook burgerinitiatieven en de ondersteuning ervan behandeld en werden vertegenwoordigers ervan uitgenodigd in het Labo. OpgewekTienen bijvoorbeeld, een open en onafhankelijke burgerbeweging die de samenhorigheid versterkt en actief burgerschap stimuleert om leven en wonen in de stad zo aangenaam, sociaal en duurzaam mogelijk te maken.
Experiment: uitdaagrecht
En dan was er nog de experimentlijn right to challenge. Het right to challenge of uitdaagrecht is een participatievorm die individuele burgers of georganiseerde groepen en verenigingen van burgers de mogelijkheid biedt om een voorstel in te dienen om taken die in hun directe omgeving worden volbracht door of in opdracht van een betrokken overheid, over te nemen. Vier lokale besturen nemen momenteel nog deel aan het experiment. Al snel bleek right to challenge een concept te zijn dat vele ladingen dekt en dat hier en daar al toegepast wordt onder een andere noemer. Zo organiseren verenigingen het groenonderhoud al in een groot deel van Hasselt, baten talloze verenigingen openbare dienstencentra uit, kunnen inwoners met honderden wijkbudgetten de leefbaarheid in hun wijk verbeteren enzovoort. Telkens verschuiven verantwoordelijkheden hier naar burgers, zoals bij het right to challenge. We nemen dus de bestaande ervaringen met gelijkaardige vraagstukken mee in het experiment.
Eigen maat en ritme
Wat zijn nu de algemene conclusies? De grootte van de inventaris leert ons allereerst dat er veel participatie bestaat in Vlaanderen. De inventaris is vast niet volledig, maar detecteert wel duidelijke tendensen. Ten tweede zien we dat lokale besturen innoveren op verschillende snelheden: wat voor het ene innovatief is, is voor het andere al lang dagelijkse kost. Daar schuilt geen waardeoordeel achter, het toont dat lokale besturen, elk op eigen ritme, instrumenten inzetten. Verder zien we duidelijk dat de houding van de overheid verandert: het feit dat het aantal participatieambtenaren deze legislatuur duidelijk is toegenomen en burgerparticipatie expliciet als bevoegdheid van een schepen of burgemeester gezien wordt, illustreert dit. Een vierde conclusie is dat het niet altijd duidelijk is wie de initiatiefnemer is. Soms start de overheid een initiatief omdat ze een duidelijk signaal kreeg via een burgerinitiatief. Maar soms worden initiatieven ook genomen door een gesubsidieerde non-profitinstelling, eventueel onder impuls van een overheidsdienst. Vaak zie je ook dat een burgerinitiatief op een later tijdstip gefaciliteerd of zelfs overgenomen wordt door de overheid.
Tot slot blijven er nog verschillende onderzoekssporen, bijvoorbeeld betreffende evaluatie. De inzet en kosten van burgerparticipatie zijn immers groot. Daarom is er na vaak vermoeiende trajecten weinig tijd en energie over om ook nog grondig te evalueren. Zeker voor lokale besturen met minder capaciteit, waar burgerparticipatie soms tot een breder takenpakket behoort van slechts één ambtenaar, is het moeilijk om trajecten grondig te evalueren. Het wordt dan bijna een afweging tussen kwaliteit (evalueren) of kwantiteit (een volgend traject opzetten). Tips, methodieken en goede praktijken van evaluaties zijn dan ook altijd welkom. —
Roman Cluytens is VVSG-projectmedewerker innovatieve burgerparticipatie, Karolien Dezeure is consultant MonDea.
Voor Lokaal 09 | 2022
De integrale nota lees je via vvsg.be/analyserapport-LLB