Wendy Metten begon 25 jaar geleden als diensthoofd op de dienst handicap van de provincie Limburg om aan toegankelijkheid en sociaal ondernemerschap te werken. Via Enter, het Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid coördineerde ze vanaf 2008 het toegankelijkheidsmiddenveld in Vlaanderen. Na haar vijf jaar directeurschap binnen SOM, de pluralistische werkgeverskoepel in de social profit, nam ze in 2015 de leiding over Inter, het Agentschap Toegankelijk Vlaanderen, ontstaan door een fusie van vijf vzw’s die al half de jaren negentig pionierden met toegankelijkheid. Het Toegankelijkheidsbureau, ATO, Intro, Westkans en Enter bundelden de krachten op voorzet van het Vlaamse Parlement. Vandaag werkt ze er als algemeen directeur met een team van veertig geëngageerde mensen dagelijks aan meer toegankelijkheid in Vlaanderen.
‘Tijdens de corona-epidemie is de aandacht voor de digitale toegankelijkheid sterk gegroeid, lokale besturen nemen nu initiatieven om de digitale kloof te dichten, want mensen moeten ook digitaal hun weg kunnen vinden. Lokale besturen kunnen mensen hierbij helpen en ondersteunen, maar ze dragen zelf ook de verantwoordelijkheid voor hun eigen website, online sessies en e-loketten die voor een goede digitale ontsluiting moeten voldoen aan Europese richtlijnen. Want wat geldt voor de toegankelijkheid van het openbare domein of de infrastructuur kun je tot de website doortrekken. Het wordt nooit goed als je pas na het ontwerp van de website advies vraagt aan een expert. Dan blijf je bricoleren. Als de expert al voor het eerste ontwerp de kans heeft om input te leveren, zit het idee van toegankelijkheid al meteen in het ontwerp vervat.’
‘Lokale aandacht voor toegankelijkheid heeft nog te dikwijls te maken met persoonlijke betrokkenheid van een politicus of ambtenaar of omdat er een zeer actieve adviesraad is die de bouwheer en de architect erop wijst. Zo verbetert de toegankelijkheid wel en dit geeft ook een enorme drive, maar toch zou dit niet mogen afhangen van de betrokkenheid van welbepaalde mensen. Toegankelijkheid zou een automatisme moeten zijn bij alle beleidsinitiatieven en projecten van gemeenten, ook bij het verlenen van vergunningen of het geven van subsidies. En dat kan als toegankelijkheid in de flow van het erkennings-, subsidie- of bouwproces gebakken zit.’
Vanaf het begin van Inter beschouwden we de lokale besturen als bondgenoot, als onze partner. Dat bewezen we door focusgesprekken te houden met het college, burgers, ambtenaren en adviesraden. Op basis daarvan heeft Inter twee jaar geleden een leidraad opgesteld waarmee lokale besturen stap voor stap vorm en inhoud aan duurzaam toegankelijkheidsbeleid kunnen geven. Het is een kwaliteitsmodel van zelfevaluatie, prioritering en ambitie geworden, wat ook bedrijven, de provincies of de Vlaamse overheid kunnen gebruiken.’
‘Besturen kunnen op basis van dit model een charter afsluiten. We ontwikkelden het samen met Maldegem, Beringen, Kortrijk, Mechelen en Sint-Niklaas. Ondertussen zijn al 31 steden en gemeenten dit engagement aangegaan. Om aan de voorwaarden van het charter te voldoen leggen ze een intens traject af met veel betrokkenheid en engagement. In kleine gemeenten verloopt het traject soms wat gemakkelijker dankzij het comfort dat iedereen elkaar kent, waardoor er minder tijd verstrijkt tijdens het afspreken. In grote steden is er dan weer meer ruimte om nieuwe dingen op de rails te zetten.
‘Voor het charter wordt ondertekend, houden we drie sessies, eentje met de zelfevaluatie, eentje om een lijst van prioriteiten op te stellen en dan eentje voor het actieplan dat we een jaar lang uitwerken. Aan de sessies nemen strategisch de belangrijkste mensen deel, zowel leden van het schepencollege als het managementteam, ervaringsdeskundige inwoners of leden van adviesraden en de betrokken diensten zoals cultuur, patrimonium en communicatie. Dit zijn er heel wat omdat alle beleidsdomeinen betrokken partij zijn. Na dit traject begint het grote werk pas echt. Een lokaal bestuur moet dus goed weten waaraan het begint.’
‘Of het charter succes kent, hangt af van veel factoren. Een daarvan is politiek leiderschap: heeft het college een visie op en een politiek engagement voor toegankelijkheid? Waar leggen de burgemeester en de schepenen de lat? Daarnaast moeten het college en de diensthoofden samen een tandem vormen, opdat die visie operationeel wordt uitgerold. Over het leiderschap waakt idealiter een schepen van Toegankelijkheid, over alle beleidsdomeinen heen. Integrale toegankelijkheid is een transversaal thema bij uitstek, werken aan toegankelijkheid is over de muurtjes kijken. Dankzij corona zakken de schotten tussen sommige diensten, hopelijk verschrompelen ze nog verder. Als dat lukt, zal het verschil voor burgers voelbaar worden en kunnen we grote stappen vooruit zetten, in realisatie en in beleid.’
‘Het succes hangt verder ook af van sleutelfiguren. Dikwijls is de toegankelijkheidsambtenaar onzichtbaar, maar hij of zij moet het duwtje geven of de ondersteuning bieden waar dat nodig is. Uiteraard kan het charter alleen succes hebben als er middelen zijn. In het proces van de BBC moet toegankelijkheid geïntegreerd zijn, zodat de gemeenteraad het jaarlijks onder de loep houdt en het niet vergeet. Net zoals Vlaanderen kunnen ook de lokale besturen meer maatschappelijke en economische winst boeken door samenwerking met andere sectoren en organisaties in hun stad of gemeente zoals de lokale economie of het onderwijs. Het charter is niet ons enige instrument om strategisch en tegelijkertijd operationeel te werken. Naast het charter geven we ook advies, er zijn 104 lokale besturen in Vlaanderen waarmee we een convenant hebben afgesloten. Zij vragen ons in principe bij elk project om advies.’
‘Een van onze principes is de keten van toegankelijkheid. Mensen kunnen hun huis niet uit als er een schakel in de toegankelijkheid ontbreekt, denk aan wonen, mobiliteit, kunst en cultuur. Als er na een voorstelling geen bus meer naar huis rijdt, is de keten niet compleet en kunnen mensen met een beperking dus niet deelnemen aan het maatschappelijk leven.’ ‘Ten slotte moet ook het proces van de universal design geïntegreerd worden in alle processen, zowel in de meerjarenplannen als in de masterplannen maar ook bij het toezicht op de projecten. Universal design is goed voor alle mensen. Zo hebben mensen met autisme of hoog sensitieve mensen behoefte aan een stille ruimte, die ruimte is ook behaaglijk voor andere mensen. Wat belangrijk is voor een bepaalde groep is ook fijn voor veel andere mensen. Zo bieden changing places waar volwassenen geholpen kunnen worden bij het verschonen, ook meer comfort aan ouders met kleine kinderen.’
‘Er gebeurt al veel, maar we hebben toch nog een lange weg voor de boeg. Bouwheren en beleidsmakers wegen kosten en baten af, dat is te begrijpen maar niet alles kun je becijferen. Er is voor een bezoeker niets zo fijn als een gemeentehuis of cultureel centrum waar alles voor zich spreekt en er geen bewegwijzering nodig is. Zo creëer je een comfortabel “welkom”-gevoel en besparen mensen veel tijd. Maar die (tijds-) winst kun je moeilijk omzetten in harde cijfers. Bestaand patrimonium toegankelijk maken is zelden mooi (geïntegreerd), het kost meer en het blijft knutselwerk. Het wekt veel minder frustraties op en het is veel goedkoper om er ons al voor het ontwerp bij te betrekken.’ •
Marlies van Bouwel is hoofdredacteur van Lokaal
Voor Lokaal 02 | 2021