Salaris, toelagen en vergoedingen
Een lokaal bestuur legt zelf de salarisschalen van zijn personeel vast. Het bestuur moet zich hierbij houden aan de wettelijke grenzen en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waarvan het zorgvuldigheidsbeginsel het meest omvattende is).
Het belangrijkste wettelijk kader is het Rechtspositiebesluit van 20 januari 2023, dat op 18 maart 2023 in werking is getreden. Dat Rechtspositiebesluit is van toepassing op gemeenten, OCMW's, autonome gemeentebedrijven, welzijnsverenigingen, provincies, autonome provinciebedrijven. Het geldt niet voor intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, politiezones, hulpverleningszones, het personeel van het gemeentelijk onderwijs dat rechtstreeks door het departement onderwijs betaald wordt en evenmin voor personeel werkzaam in sociale tewerkstellings- of activeringsprojecten.
Concreet moeten de hierboven genoemde lokale besturen die aan het besluit van 2023 onderworpen zijn, zich houden aan volgende bepalingen als ze nieuwe salarisschalen voor hun personeel creëren:
- De salarisschalen worden ingedeeld in vijf niveaus (A, B, C, D en E) volgens functiegewicht, in voorkomend geval per niveau te rangschikken in basisgraden en bevorderingsgraden.
- Het functiegewicht wordt aangeduid als een master-niveau (A), een bachelor-niveau (B), een niveau van middelbaar onderwijs (C) , en geen scholingsvereiste (D-E), al verlonen de meeste besturen op het D-niveau voor functies waarvoor enige scholing vereist is en het E-niveau voor functies waarvoor die niet nodig is. Overigens houdt de aanduiding van het gewicht van de functie met een verwijzing naar het diploma niét in dat de titularis over dat diploma hoeft te beschikken: besturen kunnen ook evenwaardige ervaring toelaten.
- Een salarisschaal mag maximum 27 trappen tellen.
- Aan elke functie wordt een functionele loopbaan gekoppeld, dat wil zeggen dat er twee of meer salarisschalen worden gekoppeld aan dezelfde functie, waarbij de doorstroming van de ene naar de andere schaal afhangt van een aantal voorwaarden (bijv. minimum aantal jaren anciënniteit, geen negatieve evaluatie gekregen hebben).
- Het minimum maandloon in de publieke sector bedraagt 13.234,20 euro/12 (niet-geïndexeerd).
- De salarisschaal van de algemeen directeur is de hoogste van alle personeelsleden van de gemeente en van het OCMW, en zelfs van het personeel van het AGB, de gemeentelijke vennootschap, vereniging of stichting, al kan voor deze verzelfstandigde entiteiten wel een uitzondering gemotiveerd worden toegestaan.
- De salarisschaal van de (adjunct-)algemeen directeur en van de financieel directeur werden wél in het besluit van 2023 vastgelegd.
- Voor de personeelsleden in de zorg gelden specifieke salarisschalen: in de publieke ouderenzorg werden de IFIC-salarisschalen uitgerold en in de kinderopvang, gezinszorg en aanvullende thuiszorg kregen enkele personeelscategorieën al een voorafname op de invoering van IFIC.
Besturen die echter nog geen gebruik maken van de mogelijkheden van dat "nieuwe" Rechtspositiebesluit, volgen nog de 'oude' regels, die vastgelegd zijn:
- in het Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007. In bijlage II van dit besluit staan de salarisschalen. Deze moeten nog geïndexeerd worden (x 1,9999 aan het huidige indexcijfer dat geldt vanaf 1 december 2022);
- De salarisschalen voor het specifieke OCMW-personeel (zoals bv. verzorgenden en verpleegkundigen) zijn niet opgenomen in het Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel, maar wel terug te vinden in het Rechtspositiebesluit OCMW-personeel van 12 november 2010 . Ook deze salarisschalen moeten geactualiseerd worden aan de huidige index.
Uiteraard worden er geregeld sectorale afspraken gemaakt over de loon- en arbeidsvoorwaarden van het lokaleoverheidspersoneel. Ze worden vastgelegd in sectorale akkoorden, afgesloten in het Vlaams onderhandelingscomité voor de lokale en provinciale besturen. De sectorale akkoorden zijn in de openbare sector de tegenhanger van de collectieve arbeidsovereenkomsten uit de private sector. Maar sectorale akkoorden zijn niet rechtstreeks afdwingbaar: ze moeten eerst omgezet worden in een wet, decreet of besluit. Dit is gebeurd met het genoemde Rechtspositiebesluit van 20 januari 2023.
De lokale besturen die onder het toepassingsgebied van het Rechtspositiebesluit van 2023 vallen, zijn verplicht om volgende toelagen en vergoedingen aan hun personeel toe te kennen (voor zover het personeelslid aan de voorwaarden voldoet): haard- of standplaatstoelage; vakantiegeld; eindejaarstoelage; maaltijdcheques; “200 euro cheques allerhande”; hospitalisatieverzekering; tussenkomst in treinabonnement; fietsvergoeding; tweede pensioenpijler; vakbondspremie; naast de toelagen in het kader van de de regeling voor nacht- en weekendwerk en van de overurenregeling.
Verder som het Rechtspositiebesluit van 2023 enkele niet-verplichte toelagen en vergoedingen op. Ook sociale voordelen zijn toegestaan, met respect voor en binnen de grenzen van de daarvoor geldende fiscale wetgeving en socialezekerheidsregels. Ten slotte heeft een bestuur de beleidsruimte om zelf andere toelagen in te voeren in de lokale rechtspositieregeling, op voorwaarde dat ze betrekking hebben op geleverde prestaties en op voorwaarde dat ze niet worden toegekend op basis van taalkennis.
Effectief gemaakte en bewezen kosten bij de uitoefening van het ambt worden door de lokale overheidswerkgever vergoed als ze in zijn opdracht werden gemaakt.
ZIE OOK:
-
Bijdragen sociale zekerheid op toelagen in Rechtspositiebesluit (Rijksdienst Sociale Zekerheid - instructies aan de werkgever)
Eindejaarstoelage
Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte.
Het forfataire gedeelte wordt berekend door het vaste bedrag van 2023 te vermenigvuldigen met een coëfficiënt gebaseerd op de indexcijfers van oktober 2023 en 2024. Het resultaat van die berekening wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig en wordt verhoogd met 898,74 euro.
Het forfaitaire gedeelte van de eindejaarstoelage 2023 bedroeg 453,99 euro. Dat bedrag wordt vermenigvuldigd met de afgevlakte gezondheidsindex van oktober 2024 en gedeeld door de afgevlakte gezondheidsindex van oktober 2023:
=> 453,99 * (130.13/125,65) = 470,20 euro.
Dat bedrag wordt verhoogd met 898,74 euro.
=> 470,20 euro + 898,74 euro = 1.368,94 euro.
Het totale bedrag van het forfaitaire gedeelte van de eindejaarstoelage 2024 bedraagt dus 1.368,94 euro.
Het veranderlijke gedeelte is 3,6% van de jaarlijkse bruto bezoldiging op basis van het loon in oktober van het uitbetalingsjaar.
Kilometervergoeding dienstverplaatsingen
Er zijn twee mogelijke berekeningswijzen: de 'oude' regeling volgens artkel 156 van het Rechtspositiebesluit van 07.12.2007 (en het overeenkomstige artikel in het Rechtspositiebesluit van 12.11.2010), en de 'nieuwe' regeling volgens artikel 39 van het Rechtspositiebesluit van 20.01.2023, die dezelfde is als bij de Vlaamse en de federale overheid, en ook in de private sector als richtlijn geldt. De federale overheidsdienst financiën vraagt om dezelfde berekeningswijze te nemen als de Vlaamse en federale overheid, maar aanvaardt dat besturen voorlopig nog de oude regeling toepassen.
In de toelichting bij het besluit van 20 januari 2023 kan je de concrete bedragen van de 'oude' en de 'nieuwe regeling terugvinden.
1. De 'nieuwe' regeling
Besturen die in hun plaatselijke rechtspositieregeling voor de nieuwe regeling kozen, werken met een kwartaalindexering. Voor dienstverplaatsingen gemaakt tijdens de periode van 1 oktober 2024 t.e.m. 31 december 2024 bedraagt de kilometervergoeding:
- voor verplaatsingen met de eigen (elektrische) fiets/speed pedelec: maximaal 0,35 euro per kilometer
- voor verplaatsingen met de eigen wagen: 0,4293 euro per kilometer
Besturen die zelf de kwartaalindexering willen opvolgen en berekenen vinden de broninformatie in het Koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, zoals gewijzigd door het KB van 10 november 2022. De federale overheid maakt in een driemaandelijkse omzendbrief het geïndexeerde bedrag bekend. De meest recente omzendbrief is de Omzendbrief nr. 744. - Aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding - Periode van 1 oktober 2024 t.e.m. 31 december 2024.
2. De 'oude' regeling
Van 1 juli 2024 t.e.m. 30 juni 2025 gelden de volgende kilometervergoedingen bij dienstverplaatsingen:
- voor verplaatsingen met de eigen fiets: 0,2219 euro per kilometer
- voor verplaatsingen met de eigen wagen: 0,4415 euro per kilometer
Bron: KB van 18 januari 1965 en Omzendbrief nr. 742. - Aanpassing van het bedrag van de kilometervergoeding. - Periode van 1 juli 2024 t.e.m. 30 juni 2025.
Carpooling
Bij carpooling mag de kilometervergoeding voor de bestuurder verhoogd worden met 0,2175 euro per kilometer. De meereizende personeelsleden hebben geen recht op een kilometervergoeding.