Vakantieregeling publieke sector en vakantieregeling private sector
Een van de grote verschilpunten tussen de vakantieregeling publieke sector en de vakantieregeling private sector is dat in de laatste regeling het recht op wettelijke vakantiedagen opgebouwd wordt op basis van de prestaties in het voorgaande jaar (het vakantiedienstjaar). In de vakantieregeling publieke sector bouwt het personeelslid vakantierechten (wettelijke vakantiedagen) op volgens zijn prestaties in het lopende jaar. (De opbouw van de vakantietoelage (of van het ‘dubbel vakantiegeld’) gebeurt overigens altijd op basis van de prestaties in het voorgaande jaar.)
De vakantieregeling private sector is gebaseerd op de Jaarlijkse Vakantiewetten Werknemers, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 28 juni 1971.
De juridische basis voor de vakantieregeling publieke sector is de lokale rechtspositieregeling, aangevuld met de dwingende minimale bepalingen die centraal vastgelegd zijn in het Rechtspositiebesluit van 20 januari 2023. In afwachting van de toepassing van de regels in het Rechtspositiebesluit van 2023 kunnen lokale besturen, bij wijze van overgangsregeling, nog altijd de regels gebaseerd op het Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007 en op het Rechtspositiebesluit OCMW-personeel van 12 november 2010 toepassen.
Lokale besturen hebben de keuze tussen beide vakantiestelsels. De keuze staat los van de contractuele of statutaire wijze van aanstelling: het is toegelaten om het vakantiestelsel publieke sector toe te passen, als het bestuur enkel contractanten in dienst heeft.
Merk op dat de keuze voor het ene of het andere vakantiestelsel, geen invloed heeft op het aantal vakantiedagen. Elke medewerker met voltijdse prestaties heeft per jaar recht op minstens 30 en hoogstens 35 vakantiedagen, tenzij hij in een specifieke OCMW-dienst werkt, dan is het minimum 26 vakantiedagen. Het bestuur legt het concrete aantal vakantiedagen vast in de lokale rechtspositieregeling. In de vakantieregeling publieke sector krijgt de medewerker zijn vakantiedagen onmiddellijk, in de vakantieregeling private sector met een jaar vertraging.
Welke keuze maken?
Er zijn een aantal argumenten waarom het interessant is om de vakantieregeling publieke sector toe te passen. Zo sluit een vakantieregeling die gebaseerd is en opgebouwd wordt volgens de arbeidsprestaties in het lopende jaar, nauwer aan bij wat de Europese wetgeving vooropstelt, namelijk dat alle voltijds werkende werknemers recht hebben op twintig (20) vakantiedagen binnen het jaar waarin de prestaties geleverd worden (artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 4 november 2003). Volgens de Belgische vakantieregeling private sector wordt het recht op vakantiedagen opgebouwd op basis van het voorgaande jaar. Deze regeling is daarom gewijzigd moeten worden door de invoering van de zogenaamde Europese aanvullende vakantie (wat eigenlijk een voorafname is van het enkel vakantiegeld dat in het erop volgende jaar verschuldigd is).
Ook is het vakantiestelsel publieke sector minder arbeidsintensief voor de personeelsdienst omdat er geen dubbele tellers (van het voorafgaande jaar en van het lopende jaar) moeten bijgehouden worden.
Ten slotte is er ook een belangrijk financieel voordeel door de lagere werkgeversbijdrage: besturen die het vakantiestelsel publieke sector volgen, betalen 0,40% loonmatigingsbijdrage minder en betalen geen 1,69% bijzondere bijdrage werkloosheid (die anders verschuldigd is als de werkgever meer dan 10 medewerkers in dienst heeft). Zie www.socialsecurity.be > ondernemingen > administratieve instructies > bijdragen of rechtstreeks via https://www.socialsecurity.be/employer/instructions/dmfa/nl/latest/instructions/socialsecuritycontributions/contributions.html#h23.
Ook is er een verschil bij langdurige arbeidsongeschiktheid: afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid tot 1 jaar blijven (toch) meetellen voor de opbouw van jaarlijkse vakantie in de vakantieregeling private sector (art. 36 en 43 Uitvoeringsbesluit Jaarlijkse Vakantie Werknemers 30 maart 1967). In de vakantieregeling publieke sector blijven enkel de afwezigheden gedekt door salaris mee tellen voor de opbouw van vakantierechten. De raad heeft wel de ruimte om de periodes van disponibiliteit (statutairen) en van arbeidsongeschiktheidsuitkering (contractanten) toch te valideren voor de opbouw van de jaarlijkse vakantie (artikel 177 Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007, en het overeenkomstige artikel uit het Rechtspositiebesluit OCMW-personeel van 12 november 2010).
Sommige besturen kiezen er niettemin voor om de vakantieregeling private sector te blijven toepassen, bijv. omdat er veel in- en uitstroom naar de particuliere sector is en de vakantieregeling publieke sector - dat minder gekend is - vragen oproept. Met name bij uitdiensttreding van het personeelslid is het voor de betrokkene niet altijd duidelijk dat er geen afrekening meer moet gebeuren van de vakantiedagen in het voorgaande jaar, aangezien de vakantiedagen in het jaar van de prestaties zelf opgebouwd en opgenomen werden.
De moeilijkste klip is de concrete overstap voor het personeel dat al in dienst is. Immers, dat zou betekenen dat in één jaar tijd een personeelslid twee keer vakantierechten zal uitoefenen: een eerste keer op basis van de tewerkstelling opgebouwd in het voorbije jaar, zoals de private vakantieregeling bepaalt, en een tweede keer op basis van de tewerkstelling in het lopende werkjaar. Dat is een dubbele periode van afwezigheid waartegenover geen prestaties staan. Soms levert dat problemen op voor de continuïteit van de dienstverlening. Het houdt ook een - weliswaar eenmalige - belangrijke financiële uitgave in. Het gaat niet om meerkosten, want deze vakantierechten zullen bij uitdiensttreding niet meer afgerekend en uitbetaald moeten worden.
Lees onze VVSG-suggesties ter vereenvoudiging van de vakantieregeling bij de lokale besturen hoe je de overstap het beste aanpakt. We actualiseerden deze nota op 4 juli 2024.
Voor een lokaal bestuur is het belangrijk om minstens intern de discussie te voeren over het toepasselijke vakantiestelsel.