Bruno Vanobbergen is sinds november 2022 waarnemend administrateur-generaal van het Vlaamse Agentschap Opgroeien. Hij volgde Katrien Verhegge op die een stap opzijzette ten gevolge van de crisis in de kinderopvang. ‘De meer dan zeventig aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie kinderopvang van juli vorig jaar zijn onze leidraad. We hebben de kwaliteit van de kinderopvang op korte termijn verbeterd door het voorzorgsprincipe toe te passen en zeer sterk te denken vanuit de veiligheid en integriteit van kinderen. Zodra we merken dat die niet gegarandeerd zijn, grijpen we snel in. Een positief gevolg van de crisis is dat heel de sector en de ouders zich zeer sterk bewust zijn geworden van het belang om aandacht te hebben voor veiligheid en integriteit. Het gebruik van fysiek geweld, het systematisch roepen tegen kinderen, in de hele samenleving is daarrond een zeer sterke gevoeligheid gegroeid.’
Merkt u dat aan het aantal klachten?
‘Absoluut. In 2022 hadden we een echte boom aan klachten. Nu is dat aantal min of meer genormaliseerd, maar het blijft hoger dan vroeger. Klachten komen van ouders, medewerkers, oud-medewerkers, stagiairs, maar ook van organisatoren zelf. Ik wil benadrukken dat onze handhavingsmaatregelen nog altijd maar over vier procent van alle kinderopvanglocaties gaan. In 96 procent van de meer dan 6000 kinderopvanginitiatieven loopt het goed.’
Dat neemt niet weg dat behoorlijk wat initiatieven al dan niet tijdelijk gesloten werden. Hoe staat Opgroeien ouders en lokale besturen bij als het zover komt?
‘Dat blijft een lastig probleem. We hebben op een bepaald moment de tijdelijke vervangcapaciteit geïntroduceerd, zodat een lokaal bestuur op heel korte termijn een oplossing kan vinden. Maar toch zitten ouders en gemeenten bij een sluiting vaak met de handen in het haar. Oplossingen zijn niet altijd meteen voorhanden. Bij een sluiting is een onderzoek nodig, het parket is er soms bij betrokken, dat vraagt tijd en intussen blijft de kinderopvang gesloten. Maar we kunnen niet anders dan het voorzorgsprincipe hanteren en ouders en lokale besturen transparant informeren. Alle informatie over de handhaving door Opgroeien is vrij beschikbaar via kinderopvangzoeker.be, ouders kunnen er bijvoorbeeld ook de historiek van een opvanginitiatief raadplegen.
We willen ook preventiever werken. We hebben ons klantenbeheer kinderopvang onlangs fors kunnen versterken. Van één medewerker verantwoordelijk voor de opvolging van 225 kinderopvanginitiatieven zijn we naar één voor 125 initiatieven gegaan. We streven naar een klantenbeheerder per eerstelijnszone, zodat die persoon regelmatig en spontaan contact kan hebben met elk kinderopvanginitiatief. Het is belangrijk dat zij samen met onze intersectorale medewerkers goede contacten kunnen onderhouden met de lokale besturen. Nu zijn er vaak pas contacten wanneer het niet goed gaat, we willen veel nabijer zijn. Dat wordt een van de elementen in het Toekomstplan kinderopvang dat we samen met de sector uittekenen.’
In dat plan zal ongetwijfeld ook de begeleider-kindratio aan bod komen. Hoe kijkt u naar dat thema?
‘Vlaanderen scoort niet goed in vergelijking met de ons omringende landen. Minister Crevits wil die ratio verlagen. We moeten goed nadenken over hoe we dat doen. Voor heel jonge kinderen moet de ratio misschien lager zijn dan voor de oudere kinderen die straks naar de kleuterklas gaan. Hoe dan ook is die oefening onmisbaar om de kwaliteit van de kinderopvang te versterken en de werklast te verlagen. Andere belangrijke thema’s in het Toekomstplan zijn de verschillende vormen van subsidiëring van kinderopvang en het statuut van onthaalouders. Door de werkomstandigheden, het statuut en de verloning te verbeteren hopen we meer mensen aan te spreken om in de kinderopvang te werken en de huidige medewerkers te behouden. Vandaag zien we nog te veel mensen afhaken.’
Het Agentschap Opgroeien is natuurlijk meer dan de kinderopvang. Twee jaar geleden werden Kind en Gezin, en Jongerenwelzijn – het vroegere Jeugdhulp – samengebracht in één Agentschap. Kind en Gezin werkt preventief, Jongerenwelzijn curatief. Hoe loopt dat in de praktijk?
‘Dat samengaan is de grote belofte van het Agentschap Opgroeien. In ons oprichtingsdecreet staat dat we verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen van een geïntegreerd jeugden gezinsbeleid. Daarin zijn het preventieve en het curatieve opgenomen. Onze lokale teams zetten in op preventie, onder meer via huisbezoeken, de consultatiebureaus en de Huizen van het Kind die we van hieruit erkennen en financieren. We hebben daar de versterking van de Overkophuizen voor jongeren aan gekoppeld. Die werken op dit ogenblik vooral rond mentaal welzijn, maar we willen ze graag laten evolueren naar een bredere insteek waar bijvoorbeeld ook vrije tijd belangrijk is of waar problemen in verband met wonen opgenomen kunnen worden. Een belangrijk element in het jeugd- en gezinsbeleid is wat we bijschakelen noemen.
Op het moment dat een kind, een jongere, een gezin meer nodig heeft, gebeurt het vandaag nog te vaak dat kinderen en jongeren worden weggehaald uit hun vertrouwde omgeving om een tijd in de residentiële jeugdhulp te verblijven. We moeten uitzoeken hoe we kinderen, jongeren, gezinnen zoveel mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen ondersteunen. Heel concreet vragen we aan jeugdhulpvoorzieningen om naar buiten te treden, outreachend te werken en kinderen, jongeren en gezinnen op een andere manier te ondersteunen dan vandaag, in samenwerking met de school, met vrijetijdsinitiatieven. Op sommige plaatsen zijn OverKophuizen al plekken waar vrije tijd de ingang is, maar waar tegelijkertijd op de eerste, tweede, soms al derde lijn psychologische en psychiatrische hulp aanwezig is.
Op die manier kom je tot een veel meer vloeiend geheel. Het Maison de Solenn in Parijs is voor mij een inspiratiebron. Jongeren kunnen er binnenstappen gewoon om jong te zijn. Maar hebben ze behoefte aan iets extra’s, dan kan dat op een heel vloeiende manier. In het huis zitten ook psychologen, logopedisten, mensen van werkgelegenheidsagentschappen en op de bovenste verdieping is er een residentiële jeugdpsychiatrie. Dat vloeiende komt tegemoet aan de behoefte aan continuïteit bij ouders en kinderen, en het vermijden van breuklijnen.’
Hoe ziet u de rol van de lokale besturen in dit vloeiende geheel?
‘De beweging richting het lokale niveau en de eerstelijnszones heeft veel potentieel. De expertise van jeugdhulpvoorzieningen kan bijvoorbeeld ingezet worden in een kinderopvang waar ook kleine kinderen met een beperking zijn. De voorbije twee jaar hadden we twintig projecten inclusieve kinderopvang. Een multifunctioneel centrum bracht zijn expertise in in een kinderopvang, zodat die kinderen met een beperking perfect hun weg vonden.
Natuurlijk duiken er nieuwe problemen op als zij de stap naar de school zetten. Dan moet er nagegaan worden hoe we de expertise die is ingezet in de kinderopvang, ook in de school kunnen inbrengen. Het is echt zoeken hoe onderwijs, kinderopvang, vrije tijd, jeugdwerk, jeugdwelzijnswerk, gezondheid zo goed mogelijk op elkaar kunnen inspelen. Dat is ook een verhaal van gedeelde verantwoordelijkheid waarbij al die partners van bij het begin samen nadenken over wat er nodig is om geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid lokaal vorm te geven, en niet pas op het moment van een crisis of escalatie.
Lokale besturen zijn de regisseurs van die lokale netwerken. Daarnaast heb je een tweede netwerk nodig met meer specifieke expertises, meer gespecialiseerde zorg, want het is natuurlijk onmogelijk om in elke eerstelijnszone alle gespecialiseerde expertise aan te bieden. Ik wil me niet vastrijden in organisatiezaken, maar we hebben echt wel een sterk lokaal netwerk, een sterk bovenlokaal netwerk en een verbinding tussen die twee netwerken nodig om onze visie te realiseren.’
Kunt u dat wat concreter maken?
‘Ik ben sterk gecharmeerd door wat er hier en daar in Nederland gebeurd is. In Utrecht bijvoorbeeld heb ik gezien hoe een lokaal bestuur een enorme impact heeft op dat geïntegreerde werken. Het financiert niet enkel individuele voorzieningen en organisaties, maar ook netwerkorganisaties waarvan alle organisaties deel uitmaken die betekenisvol willen zijn voor kinderen, jongeren en gezinnen, preventief en curatief. De stad legt bepaalde opdrachten op het niveau van het netwerk, en precies daardoor wordt die gedeelde verantwoordelijkheid gecreëerd. Het is dan niet belangrijk wie of welke organisatie wat opneemt, maar wel dat er iets opgenomen wordt. Ik hoop dat we de komende jaren over dit soort constructies in gesprek kunnen gaan met de lokale besturen.’
Is het gevaar niet dat er gewoon een extra overlegstructuur wordt gecreëerd?
‘Dat is niet de bedoeling. In Utrecht zijn er op acht jaar tijd zeventig, tachtig organisaties in twee grote netwerkorganisaties gestapt die alle kleine organisaties aansturen. Dat resulteert net in veel minder vergaderingen. Nu, ik vind niet dat we dat model zomaar moeten kopiëren, maar het is wel inspirerend in de zoektocht naar hoe we het werken vanuit gedeelde verantwoordelijkheid vorm geven. Hoe kunnen we vermijden dat iedereen zijn eigen territorium, zijn eigen opdracht blijft afbakenen en te weinig denkt in termen van wat een kind, jongere of gezin nodig heeft en wat hijzelf en andere organisaties daarin kunnen betekenen?’
Ziet u daarvoor al aanzetten in Vlaanderen?
‘We zijn dat denken in netwerken aan het opzetten voor de diagnostiek van problemen van kinderen en jongeren. Gezinnen moeten vandaag soms twee jaar wachten op een diagnose. Door diagnostiek te verweven in de werking van de Huizen van het Kind zouden we tachtig procent van de diagnoses op het lokale niveau moeten kunnen stellen, zodat mensen veel sneller weten of er iets aan de hand is, wat het precies is en wat er nodig is. Heel toegankelijk en nabij. De overige twintig procent van iets complexere diagnoses leg je op het bovenlokale niveau. De zeer complexe problematieken, voor een vrij kleine groep van kinderen en jongeren, kun je op Vlaams niveau opnemen. Dat wisselspel tussen de drie niveaus moet maken dat de juiste expertise op het juiste moment bij de juiste kinderen en jongeren komt.’
Is het te vergelijken met de keten huisartsspecialist-universitair ziekenhuis in de geneeskunde?
‘Ja, maar met dien verstande dat we kinderen, jongeren en gezinnen niet willen doorverwijzen naar het hogere niveau, want dan laten we ze los. We moeten zoeken hoe we de specialisten naar beneden krijgen, naar het niveau van de gemeente of de eerstelijnszone. Dat is de ambitie.’
Het lokale bestuur als regisseur van een lokaal netwerk. Hoe ziet u dat concreet?
‘We willen samen met het lokale bestuur een plek creëren waar alles wordt samengebracht wat met geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid te maken heeft, een groeiplek. Een Huis van het Kind, een lokaal loket kinderopvang, dat zijn de plekken waar de samenwerking tussen gemeente, Opgroeien en andere partners vorm kan krijgen. Een lokaal loket kinderopvang zou kunnen evolueren naar een gezinsloket waar ouders met veel meer dan alleen maar vragen over kinderopvang terechtkunnen. Opgroeien kan de lokale besturen ondersteunen in hun regiefunctie door data en kennis ter beschikking te stellen.’
Wat met de financiële ondersteuning? Lokale besturen vinden dat het wel wat meer mag zijn, voor de kinderopvang, de buitenschoolse opvang, de Huizen van het Kind.
‘Dat klopt. Het is duidelijk dat de paar duizend euro die sommige gemeenten voor hun Huis van het Kind krijgen, absoluut niet volstaan om dat in al zijn breedte te ontwikkelen. Met projectmiddelen en met het recente actieplan jeugdhulp proberen we de Huizen van het Kind nu al te versterken.’
Huizen van het Kind zijn er in alle maten en gewichten, er is zeer weinig Vlaamse reglementering. Volstaat dat minimale kader volgens u?
‘De foto van de Huizen van het Kind getuigt van een enorme rijkdom, misschien moeten we maar niet te veel reglementeren. Maar als we de Huizen van het Kind meer breedte willen geven dan opvoedings- en gezinsondersteuning, is het wel belangrijk dat we het eens zijn over wat we verwachten. Kinderen en gezinnen moeten zeker zijn dat ze er voor een ruim gamma aan zaken terechtkunnen. Maar wie dat opneemt en hoe, is minder belangrijk. Er zijn nu eenmaal grote verschillen tussen lokale besturen, tussen eerstelijnszones, en ook de behoeften van gezinnen verschillen sterk van plek tot plek. Dat betekent dat er lokaal of op het niveau van de eerstelijnszone andere prioriteiten zijn.’
Het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten bepaalt onder meer dat de Vlaamse subsidies op 1 januari 2026 worden overgedragen naar de lokale besturen. Dat leidt tot onrust in de sector. Wat denkt u daarover?
‘Met BOA wordt niet bespaard op de beschikbare middelen, maar sommige lokale besturen zullen minder krijgen, andere meer. Dat leidt tot onrust, ik begrijp dat. BOA is een verhaal over verschillende beleidsdomeinen. Jeugdwerk, sport, onderwijs, allemaal hebben ze een belangrijke functie. Cruciaal is dat we de vele partners en de verschillende beleidsdomeinen op Vlaams en lokaal niveau aan de tafel brengen in functie van goede buitenschoolse opvang. Dat is ook belangrijk voor het financiële, want dit moet een verhaal van gedeelde financiële verantwoordelijkheid worden. Op dat vlak is er nog veel werk de komende jaren.’
Zullen er geen initiatieven afhaken in 2026?
‘Dat is een grote bezorgdheid. We zijn allemaal overtuigd van het belang van de zorg voor en de opvang van kinderen. Daar moeten voldoende middelen tegenover staan. In de volgende bestuursperiode, Vlaams en lokaal, zullen op dat vlak zeer duidelijke keuzes gemaakt moeten worden.’ —
Bart Van Moerkerke is redacteur Lokaal | Beelden Stefan Dewickere
Voor Lokaal 09 | 2023