Dat de fiscale wetgeving in ons land een koterij is, daarover bestaat weinig discussie. Op elke belastingregel bestaat wel een uitzondering, wat het geheel zeer complex maakt. Bovendien werken diverse regels elkaar tegen, leiden ze tot administratieve overlast enzovoort. In België komt daar nog bij dat niet alleen de federale overheid, maar ook de gewesten, de provincies en de gemeenten belastingen heffen. Bovendien zijn de belastingheffingen niet altijd gelieerd aan de bevoegdheden van elk van die overheden én hangen ze ook samen, omdat de ene overheid aanvullende belastingen heft op de belasting van een andere.
Het federale regeerakkoord van oktober 2020 wil inzetten op een verlaging van de lasten op arbeid, een vereenvoudiging van de personenbelasting, een fiscaliteit die een verhoging van de werkzaamheidsgraad stimuleert en de klimaat- en milieudoelstellingen ondersteunt. De regering vroeg Mark Delanote van het Instituut voor Belastingrecht (Universiteit Gent) om hiervoor een reeks voorstellen te formuleren.
Bij het uitschrijven van de blauwdruk lag de nadruk uiteraard op de federale fiscale bevoegdheden, want van daaruit kwam ook de opdracht. Toch zijn de auteurs zich bewust van de interferentie met de andere overheidsniveaus in ons land. In tegenstelling tot tal van andere organisaties – vakbonden, werkgevers, milieuverenigingen, armoedeorganisaties enzovoort – werd de VVSG niet gehoord tijdens de totstandkoming van het rapport. De auteurs vinden een overleg met de vertegenwoordigers van de lokale besturen wel aangewezen, zeker in het licht van de mogelijke effecten op de gemeentelijke inkomsten uit de aanvullende personenbelasting.
Daar zit meteen een eerste mogelijk gevolg dat de gemeenten bezighoudt. De blauwdruk vertrekt van een verlaging van de lasten op arbeid, bijvoorbeeld door de aanslagvoeten te doen zakken en/of de verschillende belastingschijven te verbreden. Dit zou deels worden gecompenseerd door de afschaffing van tal van aftrekposten en belastingverminderingen. Toch lijkt het waarschijnlijk dat, als er effectief een belastinghervorming komt, dit leidt tot een verschuiving van de lasten op arbeid naar die op consumptie (btw, accijnzen) en vervuilende activiteiten (bijvoorbeeld CO2 -uitstoot), al was het maar om de operatie budgettair neutraal te houden.
Vandaag heffen 297 van de 300 Vlaamse gemeenten een aanvullende belasting op de personenbelasting (APB), wat samen goed is voor zowat 2 miljard euro. Als de personenbelasting daalt, zakt dus ook de APB-opbrengst. Uiteraard kunnen gemeenten dit compenseren door de eigen aanslagvoet in dezelfde mate te verhogen, maar politiek is dat niet vanzelfsprekend. Al snel ontstaat immers de perceptie dat gemeenten de federale belastingvermindering weer helemaal afromen, wat uiteraard niet het geval is als de eigen tariefverhoging enkel dient op de APB-ontvangsten op peil te houden. In haar memorandum voor de verkiezingen van 2019 stelde de VVSG trouwens voor om in de belastingwetgeving een specifieke berekeningsbasis voor de APB op te nemen, die niet langer zou worden beïnvloed door federale en Vlaamse fiscale maatregelen en dus vooral de evolutie van de belastbare inkomens zou volgen. Misschien kan dit element meegenomen worden bij de brede fiscale hervorming die nu (mogelijk) in de steigers staat.
Interessant voor de gemeenten is het voorstel om de zogenaamde vervennootschappelijking fiscaal te ontmoedigen. Vandaag stellen we vast dat het vanuit belastingoogpunt vaak interessanter is een activiteit als zelfstandige of vrij beroep in een vennootschap onder te brengen, en aan de zaakvoerder een eerder beperkt inkomen uit te keren. Alleen dat laatste valt onder de personenbelasting (en dus de gemeentelijke APB), de rest valt onder de vennootschapsbelasting, dus zonder enige inkomst voor de gemeenten. De blauwdruk wil uitdrukkelijk alle inkomsten die duidelijk uit beroepsactiviteiten komen, fiscaal gelijk behandelen en stelt een reeks maatregelen voor die het oprichten van een vennootschap om pure belastingredenen moeten ontmoedigen. Voor de gemeenten kan dit een verruiming van de fiscale basis betekenen, met dus een positief effect op de APB-ontvangsten.
Het rapport doet ook een reeks voorstellen voor de belastingen op onroerende goederen, bijvoorbeeld door niet langer te werken met het KI verhoogd met 40%, maar op basis van de werkelijke huurinkomsten of de reële huurwaarde. Uiteraard zouden dan ook de investeringen die gedaan worden aan dat vastgoed aftrekbaar worden. Vanwege de interferentie met hun bevoegdheid op het vlak van de onroerende voorheffing stelt de blauwdruk wel dat hierover overleg met de gewesten nodig is. Maar ook de gemeenten zijn natuurlijk betrokken partij, want via het systeem van de opcentiemen gaat zowat 80% van de totale betaalde onroerende voorheffing naar hen.
Verder zijn er ook voorstellen om de btw-efficiëntie te verhogen, vooral door de verlaagde tarieven te schrappen of te verhogen. Ook dit is iets wat lokale besturen aanbelangt, want voor het gros van hun activiteiten is de btw niet aftrekbaar maar een pure uitgavenpost; dat staat in contrast met de ondernemingswereld waar de btw een eerder neutraal gegeven is. Vandaag genieten lokale besturen een verlaagd tarief voor de aankoop van voeding in woonzorgcentra, investeringen in scholenbouw, in sociale huisvesting enzovoort. Een eventuele verhoging blijft dus niet zonder budgettaire gevolgen voor lokale besturen. Het is duidelijk dat de voorstellen voor een grondige hervorming van het Belgische belastingstelsel niet neutraal zijn voor de lokale besturen, ook al zal ze wellicht over een langere periode worden uitgesmeerd. De VVSG rekent er dan ook op dat dit, vanuit een interbestuurlijke loyauteit, in grondig overleg gebeurt tussen alle betrokken overheidsniveaus. —
Jan Leroy is senior expert data en analyse bij de VVSG
Voor Lokaal 09 | 2022
Het volledige rapport is beschikbaar via https://financien.belgium.be/nl/ Statistieken_en_analysen/analysen/overige_publicaties