Het interview met burgemeester Evrard van Mesen gooide mij Proustgewijs in mijn eigen verleden, à la recherche du temps perdu. In een van mijn eerste jobs werkte ik als plattelandswerker aan de recreatieve ontwikkeling van het West-Vlaamse Heuvelland. Mesen hoorde daarbij. Met horden bussen van het Davidsfonds, KVLV (Ferm) en KAV (Femma) stopten we op de markt van Mesen voor een wandeling door de rijke geschiedenis: gravin Adela en de enorme (verdwenen) Benedictinessenabdij, de crypte van Mesen, het Koninklijk Gesticht van Mesen, opgericht in 1776 door keizerin Maria Theresia en een van onze oudste openbare instellingen (nu met zetel in de Louizalaan in Brussel en dat ‘openbare’ vergt wel een korreltje zout).
De kleinste stad van Vlaanderen, zo kondigt Mesen zichzelf aan. Pardon / excuus: ik moet Mesen officieel als Mesen-Messines aankondigen, een stad met faciliteiten voor Franstaligen. Dikkoppen (Grosses Têtes), dat is de bijnaam van de pakweg duizend inwoners, zo genoemd naar de opvallende toren van de Sint-Niklaaskerk (église Saint-Nicolas). Ik merk dat wie een column in het faciliteits moet schrijven, sneller aan het toegestane aantal woorden komt. Voor de petite histoire: het grondgebied van Mesen bestaat uit twee niet geografisch aaneensluitende delen: het centrum en dan een lap grond waarvoor je eerst even over het grondgebied van Ploegsteert moet (Komen-Waasten, Comines-Warneton). Dat is (bijna) uniek in ons land.
Ik hield mijn studenten altijd voor dat je de absurde gevolgen van de compromissen rond de staatshervormingen het best kon ervaren vanuit het perspectief van het lokale bestuur. Het artikel over de belastinghervorming is daarvan een illustratie. Ik had het nog scherper moeten formuleren: het absurde in het kwadraat komt in de faciliteitengemeenten samen. Je zult daar maar burgemeester zijn.
De faciliteitengemeenten zijn van fusies uitgesloten. In een recente discussie wierp de burgemeester van Wemmel mij de vraag voor wat er met zijn gemeente moet gebeuren als rond Wemmel fusies tot stand komen. Ik kon daar niets op antwoorden. Mesen telt meer politici dan ambtenaren: er zijn acht medewerkers in dienst, waarvan de algemeen directeur en de maatschappelijk werker van het OCMW er al twee zijn. Ik herinner mij vroegere interviews met de burgemeester waarin hij zelfverzekerd tegen fusie pleitte. Nu lees ik dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd en een fusie met Ieper als enig mogelijke toekomst ziet, inclusief een districtswerking (met behoud van faciliteiten dan) in Mesen. Maar dat kan allemaal juridisch dus niet.
Het interview over de faciliteitengemeenten is hallucinant. Hoe voor de (bij hen) rechtstreeks verkozen OCMW-raad en de gemeenteraad niet dezelfde kiezers mogen stemmen. Hoe in het ook rechtstreeks gekozen college geen ruzie mag ontstaan over een omgevingsvergunning, want dan moet het dossier naar de gemeenteraad, die echter niet bevoegd is voor deze vergunningen. Tussen de regels leren we hoe verscheiden deze drie gemeenten de faciliteiten praktisch toepassen. In de ene gemeente moet alle personeel tweetalig zijn, in de andere niet. In de ene gemeente moet je om het jaar faciliteiten aanvragen, in de andere maar om de vier jaar.
En dat leidt niet tot problemen, zo belangrijk lijkt het allemaal niet meer. Het interview roept vooral veel vragen op over de relevantie van de taal als basis voor deze archaïsche organisatie, bijna zestig jaar na het vastleggen van de taalgrens (1963). In Wemmel schat de burgemeester het aantal Franstaligen op 10.000 waarvan er slechts 1300 om de vier jaar een aanvraag indienen. Een indicatie van een urgente behoefte kunnen we dat niet meer noemen. Waarom doen die andere 8700 dat niet? Misschien omdat het niet meer nodig is? In Wemmel wonen ondertussen negentig nationaliteiten. Hoe lang nog spreken we over lokaal bestuur in de taal van historische conflicten? Is het niet stilaan tijd voor een meer relaxte omgang met talen; tijd voor faciliteiten voor meertalige dienstverlening in de dagelijkse praktijk van onze steeds meer diverse lokale besturen?
Even buiten de dorpskern van Mesen ligt het Messines Ridge Cemetery, genesteld op de rug van een prachtig glooiend heuvellandschap maar ook deel van de gruwelijke mijnenslag om Mesen (1916). De Commonwealth War Graves Commission plaatste er het New Zealand Memorial, het kleinste maar daardoor het meest beklijvende van de drie memoriaals in de Westhoek voor soldaten uit de Eerste Wereldoorlog waarvan het lichaam nooit is gevonden. Bij het monument met de in steen gebeitelde namen van 827 jonge mensen uit het Nieuw-Zeelandse Featherston verstomde elke groep, zelfs die van de KAV. Je kon niet van verder ter wereld komen en je hoefde geen Nederlands of Frans te spreken om bij en voor ons te mogen sneuvelen. De taal van de begraafplaats is Engels maar vooral: stilte. Geen betere plaats dan dit No Man’s Land om de oude taalstrijd te relativeren en te begraven: geef de taal van het gezond verstand de nodige faciliteiten. —
prof. dr. Filip De Rynck is columnist van Lokaal
Voor Lokaal 09 | 2022