In december stelde de Universitaire Stichting voor Armoedebestrijding (UAntwerpen) het 31ste Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting voor. Het is gebaseerd op de inkomensgegevens van 2020. ‘12,7 procent van de Belgische bevolking leeft in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens,’ zegt Jill Coene, sinds 2011 coördinator van het Jaarboek. ‘Het Vlaamse Gewest doet het met 7,8 procent beduidend beter dan het Waalse en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.’
In vergelijking met de voorgaande jaren is er een verbetering, want toen lag het resultaat steevast om en bij de 14 procent. Vanwaar die vooruitgang?
Jill Coene: ‘Die is vooral een gevolg van de manier waarop het armoederisico berekend wordt. Europees is afgesproken om dat risico vast te leggen op een jaarinkomen dat lager is dan zestig procent van het nationale mediaan equivalent gezinsinkomen. Eenvoudig gezegd betekent het dat we alle inkomens van een gegeven jaar rangschikken van hoog naar laag, er het inkomen uithalen dat precies in het midden ligt en daarvan zestig procent nemen om de armoederisicogrens te berekenen.
Normaal gezien stijgt het mediaaninkomen van de bevolking elk jaar dankzij de economische groei. Maar 2020 was het jaar waarin corona toesloeg en de inkomens van de werkende bevolking daalden, ondanks alle steunmaatregelen van de overheid. Veel mensen kwamen in tijdelijke werkloosheid terecht, veel zelfstandigen konden niet of minder werken. Aan de onderkant van de inkomensladder waren er wel enkele beperkte indexeringen, waardoor die inkomens lichtjes toenamen. Daaruit kun je dus echt niet concluderen dat de armoede gedaald is. Integendeel, uit andere indicatoren zoals het aantal mensen dat bij OCMW’s, voedselbanken of andere hulpverlening aanklopt, blijkt het tegendeel. Tussen 1 januari en eind juni 2022 hielpen voedselbanken in ons land 204.000 mensen, een stijging met 15 procent.’
Het jaarboek gaat uit van de inkomenscijfers van 2020. Intussen kampen we door de oorlog in Oekraïne met een energiecrisis en een hoge inflatie. Zullen we die impact zien in het jaarboek 2024?
Jill Coene: ‘Ik denk niet dat we grote veranderingen zullen zien in het armoederisico. De indicator houdt geen rekening met uitgaven, enkel met inkomsten. Als alle inkomens in gelijke mate stijgen of dalen, dan merk je dat niet in onze cijfers. In slechte jaren wordt het niet veel erger, in goede jaren niet veel beter. We komen altijd op om en bij de 14 procent, met uitzonderingen zoals het coronajaar 2020. Maar wanneer vooral de onderkant van de inkomensladder verliest of achterblijft, zullen we dat wel zien in het armoederisico.’
De armoederisicogrens als indicator van armoede heeft dus beperkingen.
Jill Coene: ‘Absoluut. Nu gaan we uit van zestig procent van het mediaaninkomen. Als we de grens iets minder streng maken en ze op zeventig procent leggen, dan vallen er meer dan 22 procent van de Belgen onder. Dat zijn dus mensen die leven in gezinnen die een iets hoger inkomen hebben en dus niet als arm worden geteld. Dat zijn de gezinnen die de dure energie en de hoge inflatie ook hard zullen voelen. En de klassieke meting van het armoederisico heeft nog meer tekortkomingen. Ze houdt enkel rekening met het inkomen en niet met het vermogen en de schulden van gezinnen. In een onderzoek dat is opgenomen in het jaarboek, hebben Sarah Kuypers en Ive Marx die twee factoren wel meegenomen in de berekening van armoede. Daaruit blijkt dat 11,5 procent van de gezinnen die niet voorkomen in de armoedestatistieken, weinig of geen vermogen hebben waarop ze kunnen terugvallen. Een nog meer kwetsbare groep van 7,5 procent van de gezinnen loopt risico op zowel inkomens- als vermogensarmoede.’
Wie zijn de mensen met een inkomen onder de armoederisicogrens?
Jill Coene: ‘Sommige groepen zijn extra kwetsbaar: alleenstaanden en eenoudergezinnen die maar één inkomen hebben, werklozen, huurders, laaggeschoolden en personen geboren buiten de Europese Unie. Door de demografische evolutie naar meer eenoudergezinnen komen ook kinderen vaker in armoede terecht.’
Als het armoederisico rond veertien procent stagneert, maken alle inspanningen van overheden op alle niveaus dan geen verschil?
Jill Coene: ‘Op factoren zoals de demografische evolutie heeft de overheid natuurlijk niet veel vat. Maar de sociale zekerheid beschermt uiteraard tegen nog meer armoede. Andere maatregelen, zoals het Groeipakket, zijn niet gericht genoeg, waardoor de middelen niet voldoende terechtkomen bij de mensen die ze het meest nodig hebben.
In het Jaarboek staat een studie van Tim Goedemé en Julie Janssens over de non-takeup van sociale uitkeringen. Die is hallucinant hoog. Waar zit het probleem?
Jill Coene: ‘De onderzoekers hebben een survey bij 1900 gezinnen met een laag inkomen gekoppeld aan administratieve gegevens. Bij de doelpopulatie van 18- tot 64-jarigen met een laag belastbaar inkomen nam in 2019 37 tot 51 procent zijn recht op een leefloon niet op, terwijl ze er wel voor in aanmerking kwamen. Voor de verhoogde tegemoetkoming voor gezondheidszorg was de non-take-up 39 tot 51 procent, voor de verwarmingstoelage zelfs 78 tot 94 procent. De redenen waarom mensen hun uitkeringen niet opnemen zijn uiteenlopend. Soms zet de rechthebbende de stap naar het OCMW niet, om wat voor reden ook. Maar ook het design van de uitkeringen of de manier waarop iets administratief georganiseerd is, kan drempels opwerpen.
Veel uitkeringen hangen bijvoorbeeld af van het recht op een andere uitkering. Zo krijg je het sociale tarief voor energie onder andere als je een leefloon hebt. Neem je het leefloon niet op, dan loop je wellicht ook het sociale tarief mis. De verhoogde tegemoetkoming krijg je automatisch als je een bepaald statuut of een bepaalde uitkering hebt. Heb je die niet, dan kun je zelf bij het ziekenfonds aantonen dat je inkomen onder een bepaalde grens ligt. Maar dat moet je als rechthebbende wel weten en dan moet je ook nog eens de stap zetten. Nontake-up heeft ook voor een stuk te maken met de afbakening van de doelgroepen. Voor de ene uitkering moet je een leefloon hebben, voor de andere een inkomen onder een bepaalde grens, voor weer een andere ligt die grens hoger of lager. Dat maakt het zeer ingewikkeld. Daarom pleiten de auteurs voor meer automatische toekenning van rechten.’
De non-take-up van rechten en uitkeringen speelt ongetwijfeld ook bij migranten?
Lore Van Praag: ‘Absoluut. De ingewikkelde administratie, de voortdurend veranderende wetgeving, de veranderingen in de eigen inkomenssituatie, het zijn grote drempels. En de taalbarrière helpt ook niet. Administratieve documenten zijn voor Nederlandstaligen vaak al nodeloos ingewikkeld, om nog te zwijgen van nieuwkomers.’
Mensen met een migratieachtergrond zijn oververtegenwoordigd in de armoedecijfers. (Het relatieve armoederisico in België lag in 2021 bij personen geboren buiten de Europese Unie op ruim 31%, ver boven het Belgische gemiddelde van 13%, nvdr) Hoe kunnen we die situatie keren?
Lore Van Praag: ‘Mensen die naar hier migreren, hebben zeker in de eerste vijf tot tien jaar na aankomst meer ondersteuning nodig. Het is voor velen lang wachten op de nodige documenten, op een verblijfsvergunning, en in die periode blijven ze vaak onder de radar van allerlei diensten, terwijl die periode net bepalend is voor de integratie. Daarnaast leggen nagenoeg alle migranten in gesprekken de link tussen armoede en discriminatie op de arbeids- en de huizenmarkt, in de vrije tijd enzovoort. Ook niet onmiddellijk aantoonbare discriminatie – het lelijke woord op de tram, de vijandige blik – doet iets met iemands zelfbeeld en het beeld dat iemand heeft van de kansen en mogelijkheden in de samenleving. Discriminatie beïnvloedt keuzes. Mensen mijden bepaalde locaties en situaties. Dit geldt zelfs voor kinderen van migranten die geboren en getogen zijn in ons land. Aan onze universiteit heb je studierichtingen waar er relatief meer mensen met een migratieachtergrond studeren, omdat ze denken dat ze in die sectoren in de toekomst minder gediscrimineerd zullen worden.’
Wat de strijd tegen armoede in het algemeen betreft, welke maatregelen kunnen naast de automatische toekenning van rechten nog helpen?
Jill Coene: ‘Een verhoging van de minimuminkomens. Nu liggen het leefloon en veel andere uitkeringen onder de armoedegrens. Natuurlijk moet je dan ook de minimumlonen verhogen om ervoor te zorgen dat werken voldoende aantrekkelijk blijft. En dat zou dan weer druk leggen op de concurrentiekracht van onze economie. Een pasklaar antwoord is er dus niet. Wat zeker ook zou helpen, is voldoende sociale woningen. Die beschermen zeer goed tegen armoede als je een laag loon of een uitkering hebt. Op dat vlak schiet Vlaanderen echt wel tekort. Er zijn 180.000 bijkomende sociale woningen nodig en er worden er maar 3000 per jaar gebouwd.’
Welke rol kunnen lokale besturen spelen in de strijd tegen armoede?
Jill Coene: ‘De grote hefbomen liggen op het Europese, federale en Vlaamse niveau. Het lokale niveau is belangrijk in het ondersteunen en wegwijs maken van mensen, hen wijzen op hun rechten. Ook een aanspreekpunt aanbieden, een vaste begeleider die op meerdere domeinen met een gezin aan de slag gaat, is zeer belangrijk. Een lokaal bestuur kan ook kleinere ingrepen doen die een grote impact hebben op het dagelijkse leven van mensen zoals het wegwerken van drempels in het vrijetijdsveld. Door de discretionaire bevoegdheid van OCMW’s verschilt het beleid van gemeente tot gemeente. Ik blijf het vreemd vinden dat je in de ene gemeente of stad rechten hebt die je elders niet hebt.’
Lore Van Praag: ‘Specifiek wat mensen met een migratieachtergrond betreft, zijn lokale besturen goed geplaatst om het integratiebeleid mee vorm te geven. Onderzoek van Elien Diels en collega’s toont dat lokale besturen de regie voor integratie die ze door de Vlaamse overheid werd toegewezen, goed in de praktijk brengen. Organisaties die bezig zijn met integratie van migranten werken in grote mate samen en zijn meestal op meerdere beleidsdomeinen actief, zoals werkgelegenheid, huisvesting en vrije tijd. Het lokale niveau is uitermate geschikt voor deze samenwerking.’ —
Bart Van Moerkerke is redacteur Lokaal | Beelden Stefan Dewickere
Voor Lokaal 02 | 2023