lokaal_20230701_28_knelpunt.png
Provider image

Een 1 op 1-contact met alle lokale besturen, dat was de uitdaging die het klimaatteam van de VVSG vorig jaar op zich nam. Een arbeidsintensieve klus, maar heel leerrijk en nuttig in het tweede werkjaar van Netwerk Klimaat.

Via een bel- en Teamsronde met de verantwoordelijke voor klimaatbeleid binnen de administratie bereikte Netwerk Klimaat 99% van de steden en gemeentes. De belronde had de bedoeling informatie te verzamelen over de klimaatwerking bij al die besturen en anderzijds ook elke gemeente de gelegenheid te bieden input te geven voor de werkzaamheden van het netwerk.

 

Personeelsbezetting

De openingsvraag ‘hoeveel mensen werken er bij jullie op klimaat’ was meteen al een hele lastige. Dat beseften we vooraf ook. Om er een antwoord op te kunnen geven moet je eerst het thema ‘klimaat’ afbakenen. En dat is heel moeilijk. Alleen al het Lokaal Energie- en Klimaatpact (LEKP) strekt zich uit over gemeentelijk patrimonium, groen, waterbeheer en mobiliteit,naast uiteraard het energiebeleid zelf. Dikwijls zitten al die thema’s verspreid over een resem diensten, waar ze telkens een deeltje van het takenpakket vormen. En dan omvat het LEKP nog niet het volledige klimaatbeleid, want ook thema’s als pakweg ruimtelijke ordening spelen een belangrijke rol. In hoeverre wordt adaptatie – wat meestal bij technische uitvoeringsdiensten zit – meegenomen en in welke mate: enkel planning, of bijvoorbeeld ook uitvoering, beheer? De ene respondent ziet dit uitgebreid, de ander beperkt. Cijfers hierover moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden.

De organisatie van ‘klimaatbeleid’ is dan ook zeer divers, afhankelijk van onder andere de grootte van de stad of gemeente. Als we alle schattingen samentellen, komen we op een gemiddelde van 1,4 VTE per gemeente.

Daarachter gaan grote verschillen schuil, gaande van het absolute minimum (geschat op 0,05 à 0,1 VTE – soms door langdurige afwezigheden of openstaande vacatures, zie verder) tot grote groepen van dertig personen bij sommige centrumsteden. Een centrumstad die dertig mensen inzet (en dan dikwijls bijvoorbeeld zelf een werking als energiehuis heeft), doet het gemiddelde voor de 300 lokale besturen al met 0,1 VTE stijgen. Dat gemiddelde zegt dus niet veel.

 

Personeelstekort

Als er één opvallende constante is in de gesprekken, dan is het wel dat tijd een van de belangrijkste beperkende factoren is. Ongeveer 60% van de respondenten noemde tijdsgebrek of gebrek aan menskracht de belangrijkste belemmering om voldoende snel vooruit te raken op het vlak van klimaat.

Het is logisch dat je geen degelijk gemeentelijk klimaatbeleid kunt opzetten met 0,1 à 0,2 VTE, zeker naar aanleiding van de engagementen uit het LEKP. Dat lukt zelfs bij kleinere gemeenten niet. Gelukkig kunnen de middelen uit het LEKP ook gebruikt worden om extra personeel in te zetten. Bij een aantal gemeenten viel die keuze al. Veel respondenten geven aan dat klimaatbeleid niet iets is dat je er boven op een pak andere taken kunt bijnemen. Ambtenaren die het bijvoorbeeld combineren met vergunningen, die logischerwijs prioriteit krijgen wegens dwingende termijnen, geven aan dat klimaat niet altijd de aandacht kan krijgen die nodig is. Maar zelfs waar er een grote groep personeelsleden ter beschikking staat, wordt dit niet als voldoende ervaren om de (dan meestal ambitieuzere) doelstellingen en uitdagingen te kunnen realiseren.

Ook krapte bij noodzakelijke partners van de lokale besturen, zeker voor technische profielen zoals renovatiecoaches, zowel bij overheidsinstanties als in de private sector, wordt genoemd als beperkende factor bij de inspanningen die moeten gebeuren. Opvallend is dat dit niet steeds een bewuste keuze is: de krapte op de arbeidsmarkt is goed voelbaar in deze groep. Het blijkt moeilijk om openstaande vacatures met sterke mensen in te vullen. Zelfs een bestuur dat middelen toewijst en prioriteit wil geven aan klimaatbeleid, kan problemen hebben om voldoende medewerkers in te zetten.

Bovendien is het lang niet altijd evident om bijkomende middelen uit te trekken. Zeker in de tweede helft van het jaar bleek duidelijk dat de lokale financiën onder druk staan. Niet alleen door de hogere energieprijzen, maar zeker en wellicht nog meer door de inflatie en de stijgende personeelskosten die daarmee gepaard gaan. De gemeenten zitten meestal eerder in besparingsmodus: projecten worden uitgesteld of geschrapt, vragen voor bijkomend personeel liggen erg moeilijk.

 

Toekomstige behoeften

Nochtans staan we nog maar aan het begin. Warmtenetwerk Vlaanderen (een sectorplatform van ODE, de Organisatie voor Duurzame Energie, een van de partners binnen Netwerk Klimaat) en het platform Energiemakelaar onderzochten hoeveel mensen en middelen er nodig zijn om warmteplannen in te voeren. De opmaak van een lokaal warmteplan is een engagement dat elk lokaal bestuur dat LEKP 1.0 ondertekende, genomen heeft. Dat gebeurde naar aanleiding van de vaststelling dat we een opschaling en versnelling van duurzame warmteprojecten nodig hebben, maar dat de nodige capaciteit van begeleiders van dergelijke projecten ruim onvoldoende is.

Jo Neyens van ODE: ‘We gingen ervan uit dat in alle verstedelijkte gebieden en 50% van de randstedelijke gebieden een collectieve of participatieve wijkaanpak aan de orde is. In dat geval gaat het over respectievelijk 2007 en 1033 sectoren waarvoor een wijkgericht traject opgezet moet worden. Verstedelijkte gebieden beslaan 7% van de oppervlakte van Vlaanderen en er woont 39% van de Vlamingen; voor randstedelijke gebieden gaat dat over 13% en 21%. Als die wijktrajecten gespreid worden over een periode van acht jaar, dan komt dat uit op 380 stuks per jaar, telkens met een looptijd van zes maanden. We maakten een schatting van de uren die nodig zijn voor de opzet van wijktafels, voorbereiding en nazorg daarvan, verdere procesbegeleiding en studiewerk en komen zo aan een 260-tal uren per wijktraject. Opgelet, dat gaat dan over het uittekenen van wat er zou moeten gebeuren voor een duurzame warmtevoorziening, zonder de effectieve technische realisatie van de projecten.

Zo komen we voor heel Vlaanderen aan een behoefte van zestig voltijds equivalenten die dan voor 100% op dergelijke wijktrajecten ingezet worden. Dat is nog een bescheiden schatting, want in Nederland rekenen ze met een cijfer van één à twee VTE per gemeente. Daar moet zo snel mogelijk een antwoord op komen, want zonder die capaciteit is de energietransitie op het vlak van warmte onmogelijk.’

 

Europees perspectief

In Nederland, wel eens meer een bron van inspiratie, is er al onderzoek gedaan naar de behoeften van lokale besturen om voldoende capaciteit en vaardigheden in huis te halen voor de decarbonisatie van het gebouwenbestand én de knelpunten daarbij. De berekening gaat ervan uit dat de 355 Nederlandse gemeenten gemiddeld rond de elf VTE zouden moeten aantrekken in de periode 2022-2030. Dit alles zou 438 miljoen euro per jaar kosten. Dat is minstens een verdubbeling van de huidige capaciteit, voor kleinere steden zelfs een verdrievoudiging.

Het Europese netwerk van frontrunnersteden EnergyCities schreef er een lezenswaardige policy paper over: ‘Human capacity in Local governments: the bottleneck of the building stock transition’. Die plaatst dit probleem in een Europees perspectief, met de Nederlandse cijfers en ervaring van het netwerk als basis. Ook daar is het uitgangspunt dat de klimaattransitie in Europa niet zonder lokaal gedreven publieke dienstverlening kan, hoewel lokale besturen zich ook kunnen groeperen op regionaal niveau om deze uitdaging aan te gaan. En dat geldt bij uitstek voor de bebouwde omgeving, die ongeveer 40% van de energieconsumptie vertegenwoordigt. Het potentieel aan hernieuwbare energie en restwarmte kan alleen lokaal ten volle aangeboord worden. Maar de vaststelling is: hoe divers in grootte, ligging of vooruitgang qua klimaat lokale besturen in Europa ook zijn, allemaal botsen ze op hetzelfde knelpunt: menselijke capaciteit. Voor België zijn er 4027 extra voltijdse arbeidskrachten nodig en de kostprijs bedraagt 486 miljoen euro.

Bij die arbeidskrachten zit een behoorlijke diversiteit aan profielen: 23.000 energie-analisten die lokale warmteplannen moeten ontwikkelen, nog eens 105.000 medewerkers om die uit te voeren; 40.000 energie-adviseurs en communicatiemensen om de burgers te gidsen in het fossielvrij maken van hun woning en nog eens zoveel voor de sector van de sociale woningen. En daarnaast zijn er ook nog 6000 ambtenaren nodig om de publieke gebouwen onder handen te nemen.

Daarvoor zijn centen nodig, onder meer omdat je alleen de goede profielen kunt aantrekken als je concurreert met de private sector, die doorgaans beter betaalt. Het klinkt wellicht bekend? Maar er is ook goed nieuws: waar zo’n inspanning gedaan wordt, ontstaat er een multiplicatie-effect en komt dit de (lokale) economie ten goede.

 

Andere knelpunten

Even terug naar de belronde, waar uiteraard ook nog andere knelpunten aan bod komen. Financiële middelen worden, misschien verrassend, veel minder genoemd als een knelpunt. Soms zijn de middelen wel beschikbaar, maar ontbreekt de tijd om ze goed te besteden. Al zijn beide natuurlijk aan elkaar gelinkt: om in mankracht te kunnen voorzien, zijn ook centen nodig. Een deel van de respondenten geeft bij dit item ook aan dat het niet altijd om centen op zich gaat, maar ook om een gebrek aan businesscase (gekoppeld aan de noodzakelijke taxshift). Mochten duur za me- energieprojecten ook goedkoper zijn dan het fossiele alternatief, dan is veel minder personeelscapaciteit nodig om zulke projecten te kunnen uitrollen. Een te ad hoc en te weinig structureel subsidiebeleid is een ander heikel punt dat regelmatig aan bod komt. Daarnaast is draagvlak voor klimaatmaatregelen zoeken soms een uitdaging: zowel bij het beleid en andere gemeentelijke diensten als bij de inwoners. Maar ook daar spelen centen en capaciteit een rol: de uitdagingen die de voorbije jaren op de lokale besturen zijn afgekomen, zijn dan ook niet min. En voor klimaatingrepen aan de eigen woning hebben burgers ook geld nodig.

Allerlaatste vermeldenswaardige topic is de nodige kennis en de versnippering van informatie. Ook hier is er weer een samenhang met de personeelskrapte: als je als ambtenaar tal van beleidsdomeinen moet opvolgen, heb je geen tijd om in elk van die domeinen de nodige kennis op te doen. Hoe minder tijd er beschikbaar is, hoe moeilijker het is om de nodige kennis van zaken in verband met de relevante thema’s in het klimaatbeleid te verwerven en hoe urgenter het belang van gebundelde informatie waar je in zo weinig mogelijk tijd zoveel mogelijk relevante kennis kunt verwerven.

Aan uitdagingen en knelpunten geen gebrek. Vanuit Netwerk Klimaat proberen we voor zoveel mogelijk van deze onderwerpen een helpende hand te reiken. Maar ook wij zijn maar met ons zessen, natuurlijk… —

 

Maarten Tavernier is coördinator Netwerk Klimaat | Beelden Eandis, gemeente Kuurne en Stefan Dewickere
Voor Lokaal zomer 2023

https://energy-cities.eu/policy/give-cities-the-staffing-means-for-their-climate-ambitions/

 

Klimaatuitdaging vraagt ook nieuwe opleidingen

Projecten worden steeds complexer en vereisen meer en diverse experts, en toch kunnen we niet voor alles ingenieurs inzetten. Dit is opgepikt door de Hogeschool Howest. Vanaf september wordt op Campus Weide in Kortrijk een nieuwe opleiding Bachelor Built Environment ingericht. De opleiding leidt de toekomstige stadsbouwers op, met focus op circulariteit en omgeving. Circulariteit is niet alleen het hergebruik van materialen maar ook de circulariteit van het (bouw-)proces op lange termijn.

Dit omvat klimaat en klimaatadaptatie, (her) introductie van natuur en een maatschappelijke plus in het project. Voor wie het welzijn van mens, buurt en uiteindelijk ook planeet voor ogen heeft, zijn omgeving en gebouw één. De toegepaste en praktijkgerichte opleiding verbindt alle experts in een project dat ontwerpgerichte beslissingen over de volledige levenscyclus ondersteunt. De Bachelor Built Environment is nieuw in Vlaanderen, maar bestaat al meer dan vijf jaar in Nederland.