Twaalf pioniers kunnen met financiële steun van de Vlaamse overheid drie jaar lang (2022-2024) onderzoeken hoe ze de breuklijnen tussen kinderopvang, kleuterschool en naschoolse opvang kunnen wegwerken. Ze krijgen daarbij begeleiding van medewerkers van VBJK en CEGO KU Leuven. Aan het einde van dit project moet de stuurgroep een rapport formuleren, met beschrijving van praktijkmodellen en beleidsadviezen. Lokaal ging praten met twee deelnemers. Hanne Smet coördineert de twee projecten doorgaande lijn van de stad Gent. Karin Van Turnhout is coördinator buitenschoolse kinderopvang in de gemeente Beerse en als partner mee betrokken in het project Fluxus.
Gezamenlijke visie
Met professionals uit drie verschillende contexten (kinderopvang baby-peuter, opvang schoolgaande kinderen, kleuteronderwijs) aan één gezamenlijke visie werken, hoe begin je eraan? In Beerse stelden ze een kernteam samen met vertegenwoordigers van de drie partners. Een externe procesbegeleider volgde de uitvoering mee op. Ze organiseerden gezamenlijke vorming en intervisies en gingen ook bij elkaar in de praktijk observeren. Op basis van alle bevindingen heeft het kernteam dan een visie op papier gezet. Dit was een intens proces, omdat de manier van naar kinderen kijken wel eens verschilt. Dat leidde er trouwens al direct toe dat de mensen van de buitenschoolse opvang op basis van observatie in de kinderopvang voor baby’s en peuters veel avontuurlijker zijn gaan spelen met de jongste kinderen. De externe neutrale procesbegeleider had een belangrijke taak bij de totstandkoming van zo’n gezamenlijke visie met respect voor alle partijen.
In Gent was de uitgangssituatie enigszins anders. De kinderopvang voor baby’s en peuters en de buitenschoolse opvang maken er allebei deel uit van de dienst Kinderopvang van de stad, dus zij hadden deels al een gelijklopende visie. Tijdens overleg met de onderwijspartner, een basisschool die ook bij de stad Gent hoort, vielen er ook snel raakvlakken op. De algemene visie hebben ze mooi samen vorm kunnen geven; ze dient nu als toetssteen om de vertaling naar de verschillende werkvloeren te maken. Toch liep niet alles op wieltjes, ondervond Hanne Smet: ‘Een belangrijk verschil waar we regelmatig op botsen, is het feit dat onderwijs vertrekt vanuit geïnitieerde doelen – aanbodgericht: wat kunnen we aanbieden opdat een kind optimaal ontwikkelt? –, terwijl de kinderopvang een meer vraaggerichte kijk hanteert: wat heeft een kind nodig om optimaal te ontwikkelen?’ Dit weerspiegelt ook de verschillende kijk vanuit departement welzijn en departement onderwijs en de bijbehorende inspecties. Wil je echt geïntegreerd kunnen werken, dan zijn er ook op structureel niveau aanpassingen nodig en moet je tot een geïntegreerde pedagogiek komen voor kinderen tot zes jaar.
Experimenteren
In beide projecten lopen al experimenten met leefgroepindeling en infrastructuur. In Beerse maken de kleuterschool en de kinderopvang voor baby’s en peuters een paar keer per jaar een gezamenlijke groep met de grootste peuters en kleinste kleuters. Ook wordt de buitenruimte anders ingericht, opdat kleuters en peuters samen buiten kunnen spelen en kinderen elkaar en de begeleiding beter kunnen leren kennen. Soms zijn er gezamenlijke activiteiten. Verder is een kinderbegeleider van de buitenschoolse opvang al een aantal dagen vrijwillig gaan helpen in de kinderopvang voor baby’s en peuters. En wanneer de groep in de kleuterklas te groot wordt, wordt er een kinderbegeleider als ‘kinderverzorgster’ ingeschakeld. Dat de buitenschoolse kinderopvang niet op hetzelfde terrein ligt, maakt het soms lastig.
En in Gent? Hanne Smet vertelt: ‘We hebben in beide projecten gekeken naar een groepsverdeling in kinderen tot drie jaar, van twee tot vier jaar en van drie tot zes jaar. Er is bewust wat overlap tussen de leeftijdsgroepen. Het ene kind heeft op een bepaalde leeftijd nog meer de geborgenheid nodig van de jongste groep, terwijl het andere al klaar is om in een groep met wat oudere kinderen te zitten.’
Bij één pionier staan er bij de jongste leeftijdsgroep kinderbegeleiders van de kinderopvang voor baby’s en peuters. In de twee oudste leeftijdsgroepen werkt het kleuteronderwijs samen met de buitenschoolse kinderopvang. De verbinding tussen de leeftijdsgroepen wordt gemaakt via gezamenlijke activiteiten en ook de opvang ’s ochtends gebeurt gezamenlijk. Dit maakt de overstap voor kinderen naar een volgende leeftijdsgroep gemakkelijker, omdat ze al vertrouwd zijn met de verschillende kinderbegeleiders en structuren. Er is geen opsplitsing meer tussen opvang en onderwijs. Ruimtes worden functioneel ingericht. Kinderen en begeleiders verplaatsen zich in functie van de activiteit naar een ruimte. ‘Zo vermijden we veel dubbel materiaal en zetten we de vrijgekomen ruimte bewust in volgens de noden van de kinderen’, legt Hanne Smet uit.
Bij de andere pionier is vooral geëxperimenteerd met een proefgroep voor kinderen van twee tot vier jaar. In deze groep zaten zowel kinderen van de opvang voor baby’s en peuters als kinderen van de kleuterschool, samen met drie begeleiders: een kinderbegeleider kinderopvang baby’s en peuters, een kinderbegeleider buitenschoolse opvang en een kleuterleerkracht. Deze leefgroep, die in september van start ging, was open van zeven uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds. ‘Het is zeer waardevol om een leeftijdsgroep op die manier vorm te geven vanuit de expertise van de drie verschillende invalshoeken,’ maakt Hanne Smet duidelijk. ‘Het maakte ook dat spelen, leren en zorgen echt vloeiender in elkaar overliepen. Het laat je bovendien toe af te stappen van de vele transitiemomenten doorheen de dag, die het welbevinden van het kind negatief kunnen beïnvloeden: van de ochtendopvang naar de klas, naar de refter, naar het slaaplokaal, naar de klas, naar de naschoolse opvang, met telkens een andere professional. Het komt de kwaliteit van de kinddag in zijn totaliteit alleen maar ten goede. Toch hebben we deze werking moeten bijsturen, omdat we in de problemen kwamen met de wettelijke kindratio in de kinderopvang voor baby’s en peuters. Er bestaat geen afgestemd opnamebeleid tussen opvang en onderwijs waarmee we deze werking langere tijd kunnen uittesten.’
Denktijd
Karin Van Turnhout snijdt nog een probleem aan dat pionieren moeilijk maakt: het gebrek aan kindvrije uren. ‘Het is steeds een hele uitdaging om gezamenlijke overlegmomenten tussen medewerkers van de drie partners af te spreken. Over het algemeen vinden ze plaats tussen twaalf en twee, wanneer de peuters slapen in een locatie dicht bij de kinderopvang voor baby’s en peuters.’
Hanne Smet kent het probleem en voegt eraan toe: ‘Wij hadden het geluk dat een van onze onderwijspartners tegelijkertijd deelnam aan een project over flexibele onderwijsorganisatie. De school verdeelt de onderwijstijd niet meer evenredig over de verschillende dagen, waardoor leerkrachten op vrijdagnamiddag kindvrij zijn. Ook de buitenschoolse opvang maakten we vrijdagmiddag kindvrij, waardoor we afwisselend de kinderbegeleiders in het kinderdagverblijf vervingen, zodat ook zij aan dit overleg op vrijdagmiddag konden deelnemen. Bij het andere project was dit veel meer zoeken. Helaas worden voor zo’n flexibele schoolorganisatie geen middelen vrijgemaakt; de uitwerking en organisatie komen opnieuw boven op de dagelijkse werking, die zo ook al onder druk staat.’ Er is dus geen duurzame oplossing. Sinds de start van het project werken ze in Gent wel met gezamenlijke vorming voor de drie partners en dus gezamenlijke collectieve sluitingsdagen. ‘Zo zien ouders ook duidelijk dat we één geheel vormen en ons aanbod samen vorm geven.’
‘Wat samenwerken in de praktijk ook echt lastig maakt, is het verschil in arbeidsvoorwaarden in de verschillende sectoren,’ merkt Karin Van Turnhout op. Ze wijst op verschillen in onder meer verloning, voordelen en aantal vakantiedagen. ‘Ook de niet-afgestemde vakantieperiodes voor de verschillende professionals vormen een drempel,’ vult Hanne Smet aan. ‘We zagen tijdens het schooljaar veel flexibiliteit om bij elkaar in te springen. Tijdens schoolvakanties en buiten de reguliere schooltijden is dit ons jammer genoeg niet gelukt. Daarnaast blijf je natuurlijk op basis van vrijwilligheid werken en als de persoon in kwestie uit dienst is, vallen bestaande afspraken weg en ben je weer bij af.’
Ommezwaai nodig
Los van de praktische problemen weegt vooral het gebrek aan een gezamenlijke pedagogiek. Het is gek dat we zo anders kijken naar kinderen tot tweeënhalf en dan van tweeënhalf tot zes, met die onnatuurlijke overgang voor elk kind op tweeënhalf tot gevolg. Als we tot een gezamenlijke pedagogiek en taal zouden komen, zouden die twee werelden meer naar elkaar kunnen toegroeien en daar zouden heel veel kinderen baat bij hebben. Eén minister van het Kind zou zeker ook helpen, in plaats van twee ministers en twee verschillende beleidsdomeinen nu. Dat is ook het advies van Hanne Smet en Karin Van Turnhout voor de volgende Vlaamse regering: Bekijk kinderopvang en onderwijs als één systeem. Ontwikkel een geïntegreerd raamwerk voor professionals die met (jonge) kinderen werken met één regelgeving, zowel voor bijvoorbeeld veiligheid als voor arbeidsrechtelijke voorwaarden, en één geïntegreerde pedagogiek voor de ontwikkeling van kinderen tot zes jaar. Gent bewijst trouwens al dat het kan: daar hebben ze een schepen die tegelijkertijd bevoegd is voor kinderopvang en onderwijs en dit helpt om dingen in beweging te krijgen.
Dat er nog theoretische schakels en structuren ontbreken, mag ons niet tegenhouden om al stappen in de goede richting te zetten, vinden beide dames. Karin Van Turnhout drukt nog eens op het belang van een externe procesbegeleider die voldoende ruimte heeft om beginnende projecten vanuit een neutrale positie te trekken en op te volgen. Hanne Smet raadt aan ruim de tijd te nemen om elkaar te leren kennen en aan visieontwikkeling te doen. Zo’n proces vraagt veel tijd en is eigenlijk nooit af. De huidige projecttijd zet veel druk op de deelnemende partners. Daarnaast is een duidelijk engagement betreffende tijd en middelen van de verschillende betrokkenen op beleidsniveau bij de start van levensbelang voor het project. Dit engagement mag niet enkel bij individuen liggen, want zij verdwijnen nu eenmaal uit organisaties.
Verankeren en veralgemenen
Wat moeten deze proefprojecten nu opleveren? Karin Van Turnhout hoopt op een verankerde samenwerking tussen de drie partners, zodat het kernteam na afloop van het project samen kan blijven werken en het model kan uitrollen naar andere scholen en kinderopvangvoorzieningen op het grondgebied. ‘Ik merk hier al een grote evolutie in vergelijking met het begin van het project. Zo vinden we elkaar vanuit het kernteam makkelijker en schakelen we geregeld elkaars expertise in.’
Hanne Smet hoopt dat de deelnemers aan het experiment zichzelf wat meer kunnen zien als één organisatie die samen voor kinderen zorgt en kinderen centraal zet. Ze zou het ook fijn vinden dat mensen die op dezelfde site werken, elkaar ook echt als collega’s gaan beschouwen. Volgens haar is het duidelijk: ‘Als professionals de samenwerking ondanks alle drempels als een pluspunt beschouwen, wat voor moois kan er dan niet gebeuren, als beleidsmakers de drempels wegwerken?’
In de loop van 2024-2025 zal de stuurgroep een eindadvies formuleren aan de volgende Vlaamse regering om dit zinvolle werk ook in de toekomst voort te kunnen zetten. Je hoeft hier als gemeente of stad natuurlijk niet op te wachten om de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs op jullie grondgebied te stimuleren en de kloof tussen die verschillende werelden te dichten, bijvoorbeeld door in te zetten op gezamenlijke toekomstige infrastructuur.
Sofie Verhaert is regionaal VVSG-stafmedewerker kinderopvang en lid stuurgroep doorgaande lijn | Beeld Stefan Dewickere
Voor Lokaal 05 | 2024