Het Brusselse Gewest organiseert sinds 2008 een tweejaarlijkse telling van de dak- en thuislozen. De cijfers tonen een opwaartse trend, net als in andere Europese landen. Voor Vlaanderen en Wallonië ontbreken gegevens over de omvang en de profielkenmerken van de doelgroep. Dat maakt het moeilijk zeer gericht en effectief beleid te voeren. De Mehobelstudie (Measuring homelessness in Belgium) tekende een wetenschappelijk gefundeerde methodologie uit om dak- en thuisloosheid te meten en te monitoren.
Een van de methodes die de studie presenteert, is een nationale ‘point-in-time’-telling waarbij in samenwerking met lokale besturen op één moment wordt geteld. De stad Leuven was de eerste om in februari 2020 een dergelijke telling uit te voeren, onder begeleiding van het Centrum voor Zorgonderzoek en Consultancy (Lucas) van de KULeuven. Op vraag van de Koning Boudewijnstichting werd dezelfde methodologie in het najaar van 2020 getest in Gent, de provincie Limburg, Luik en Aarlen. Daar kunnen ze uiteraard al aan de slag met de gegevens, maar het uiteindelijke doel is om tot een recurrente telling te komen voor heel het land.
Gelaagdheid
Bij dak- of thuisloosheid denken we meteen aan iemand die op straat leeft, die de nacht doorbrengt op een bank in het park of onder een brug. Dat is maar één categorie van mensen die geteld worden in de studie. ETHOS light (European Typology on Homelessness and Housing Exclusion) houdt rekening met nog vijf andere categorieën: mensen in noodopvang; personen die in een opvang voor thuislozen verblijven; instellingverlaters van bijvoorbeeld een gevangenis of een psychiatrische voorziening die nergens naartoe kunnen; mensen die in een niet-conventionele ruimte wonen zoals een caravan, een garagebox, een tent, een kraakpand; sofaslapers die inwonen bij familie of vrienden omdat ze geen huisvesting hebben.
In Leuven, Gent en Limburg werd nog een zevende categorie geteld: mensen die een uithuiszetting boven het hoofd hangt. Die manier van tellen brengt, zoals Gents schepen van Welzijn Rudy Coddens (Vooruit) het omschrijft, ‘de gelaagdheid van het probleem naar boven. Je krijgt een veel beter zicht op de volledige problematiek van dak- en thuisloosheid in de stad. Zeker omdat ook gegevens worden verzameld zoals leeftijd, geslacht, nationaliteit, geboorteland, huishouden, vorige slaapplaats, reden van dakloosheid, duur van dakloosheid, vroeger verblijf in een instelling, gezondheid, hulp van het OCMW, inkomen.’ Zijn collega bevoegd voor Wonen Tine Heyse (Groen) vult aan: ‘Gent neemt samen met acht andere steden deel aan het Europese project ROOF om dakloosheid tegen te gaan. Een van de vragen die daar altijd worden gesteld, is die naar goede cijfers en gegevens. Die hadden we maar gedeeltelijk.’
Dat is ook wat Leuven aanzette tot het eerste onderzoek. Schepen van Welzijn Bieke Verlinden (Vooruit): ‘We kregen van verschillende partners al een tijdje signalen dat we geen goed zicht hadden op de dak- en thuisloosheid in de stad. We konden niet echt de vinger leggen op wat er achter de problematiek schuilgaat. Er zijn regelmatig meldingen van buurtcentra, lokale dienstencentra en bibliotheken die overdag mensen zonder verblijfplaats over de vloer krijgen. De groendienst en de politie verwittigen ons, als ze bijvoorbeeld ’s morgens vroeg mensen in het park aantreffen, via het OCMW weten we hoeveel personen een referentieadres aanvragen, middenveldorganisaties komen in contact met dak- en thuisloze personen.
Gevangenissen, psychiatrische instellingen, ziekenhuizen signaleren dat mensen na ontslag geen thuis hebben. Maar hoe groot is het probleem? Wie zijn die mensen? Dat wilden we in kaart brengen om vervolgens oplossingen op maat uit te kunnen werken. Want iemand die tijdelijk dakloos is na een ingrijpende gebeurtenis zoals een woningbrand of een echtscheiding vraagt een andere aanpak dan een persoon die al langer in de problemen zit vanwege middelengebruik of een psychiatrische problematiek.’
Netwerk
Bij de telling van dak- en thuislozen waren lang niet alleen de diensten van lokale besturen betrokken. Ook heel wat middenveldorganisaties zetten er hun schouders onder. In Leuven waren er 39 partners bij betrokken, in Gent 37. Limburg nam in het onderzoek een aparte positie in, omdat daar 41 gemeenten en in totaal 65 organisaties meededen. Ria Grondelaers (CD&V) is schepen van Welzijn in Genk: ‘Het Limburgs Steunpunt Sociaal Beleid brengt al vele jaren de gemeenten van de provincie bij elkaar, op drie niveaus: beleidsmensen, leidinggevende ambtenaren en maatschappelijk werkers. Onder LSB² zijn verschillende werkgroepen actief, wonen/welzijn is er een van.
De lokale besturen, Wonen Vlaanderen, de provincie Limburg, de sector van de geestelijke gezondheidszorg, het CAW, het opbouwwerk zetten er samen de lijnen uit over de omgang met dak- en thuisloosheid. De telling was een uitgelezen kans om dat beter onderbouwd te kunnen doen. Nagenoeg alle Limburgse steden en gemeenten hebben meegedaan.’ Een van de vaststellingen in Limburg is dat dak- en thuisloosheid niet enkel een zaak is van (centrum)steden, het komt eveneens voor in landelijke gemeenten. Dak- en thuislozen zijn ook in beweging. Ze brengen de dag misschien door in een gemeente, maar ’s avonds begeven ze zich naar Genk of naar het thuislozencentrum dat het CAW uitbaat in Hasselt. De noodopvang daar wordt om die reden ook mee gefinancierd door Genk, Sint-Truiden en heel wat andere gemeenten.
Meer dan gedacht
Alle schepenen zijn geschrokken van het grote aantal dak- en thuislozen dat is geteld. Bieke Verlinden: ‘In Leuven hebben 466 volwassenen een precaire woonsituatie. Daarvan verblijven er 178 bij familie of vrienden, 79 in een opvang, 57 in een niet-conventionele ruimte, veertig in een instelling en 17 in de noodopvang. 21 mensen hebben letterlijk geen dak boven het hoofd en brengen hun dagen en nachten door in de openbare ruimte. Daarnaast zijn er 68 volwassenen geteld voor wie uithuiszetting dreigt. Ook negentig kinderen zijn erbij betrokken, omdat ze bijvoorbeeld met hun ouders of een van hun ouders in een doorgangswoning van het OCMW of in een instelling wonen.’
Limburg telde 932 dak- en thuislozen. Ria Grondelaers: ‘Meer dan een derde zijn sofaslapers. Het zijn mensen die gelukkig nog een netwerk hebben, maar we weten dat dit meestal niet zeer stabiel is. Het gebrek aan continuïteit bij het verlaten van een instelling is een probleem: 158 mensen hebben geen woonoplossing als ze er ontslagen worden. Ook kinderen worden getroffen: 86 verblijven in een opvang voor thuislozen, 64 bij familie of vrienden, voor 85 dreigt uithuiszetting. Analyseren we de kenmerken van de dak- en thuislozen, dan valt het op dat bij 43 procent van die mensen psychische of psychiatrische problemen spelen, of dat er een vermoeden is in die richting. De samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg is dus een absolute prioriteit.
Bijna een vijfde van de dak- en thuislozen in Limburg is jonger dan 25 jaar, ook de samenwerking met de bijzondere jeugdzorg is dus zeer belangrijk.’ Twee derde zijn mannen, een derde vrouwen. Bijna zeventig procent is geboren in België, drie kwart heeft de Belgische nationaliteit. Ruim een kwart is minder dan drie maanden dakloos, een kwart tussen vier en elf maanden, een vijfde tussen één en twee jaar, vijftien procent meer dan twee jaar. Opvallend is dat ruim zestien procent een inkomen heeft uit arbeid, bijna zeventig procent heeft een vervangingsinkomen of een uitkering.
Gent heeft 1472 dak- en thuislozen geteld, 124 leven in de openbare ruimte en 113 in de noodopvang. Ook hier zijn de sofaslapers de grootste groep (38%). Rudy Coddens: ‘Boven op die bijna 1500 mensen hebben ook 401 kinderen geen structurele thuis. Zeven kinderen leven op straat, 120 in een opvang voor thuislozen, 128 bij familie of vrienden en 80 in een niet-conventionele ruimte. Middenveldorganisaties zeggen dat we daar nog 200 kinderen mogen bijtellen die onrechtstreeks worden getroffen, omdat een van de ouders dak- of thuisloos is.’ Voor Tine Heyse is vooral het probleem van instellingverlaters nieuw, bijna tien procent van het totaal. Ze wijst ook op het grote aantal mensen die onwettig in ons land verblijven, een probleem dat de stad zeer moeilijk kan oplossen. Ruim de helft van de dak- en thuislozen in Gent heeft een buitenlandse nationaliteit en bijna zestig procent daarvan heeft een illegale verblijfsstatus. Opvallend is verder dat bijna veertig procent van de dak- en thuislozen dat al meer dan twee jaar is. En hoe langer iemand in die situatie verkeert, hoe moeilijker het is om eruit te geraken.
Wonen en begeleiden
Gent, Leuven, de Limburgse gemeenten, ze voeren al langer dan vandaag een beleid om dak- en thuisloosheid aan te pakken. Dat verloopt over de twee sporen: wonen en ondersteuning/begeleiding. Aan de woonzijde gaat het over sociale huisvesting en het sociaal verhuurkantoor. Dat is vooral een Vlaamse aangelegenheid, maar Gent bijvoorbeeld investeert er deze legislatuur zelf 39 miljoen euro in. Er zijn ook specifieke programma's van Housing First voor mensen met een psychiatrische of verslavingsproblematiek, of de investeringen in een nachtopvang. ‘Nachtopvang is een noodzakelijk kwaad voor mensen die nergens anders terechtkunnen, zelfs niet op een sofa. Voor chronisch daklozen, mensen zonder wettig verblijf en jongeren gaan we naar een 24-uursopvang en -oriëntatie,’ zegt Rudy Coddens.
Zo werkt Gent samen met Zorgdorpen in zorghotel Het Leeuwenhof waar chronisch daklozen begeleid worden. De stad voert ook beleid om dak- en thuislozen met een precair verblijfsstatuut te begeleiden en te oriënteren. Ze heeft een project om vooral Roma-mensen gedurende drie jaar een stabiele woonsituatie te bieden op de Lübecksite. In Limburg bundelen verschillende sociale organisaties en de lokale overheden de krachten via teams die voor een ketenaanpak van dak- en thuisloosheid staan.
Leuven biedt psychologische en psychiatrische ondersteuning in haar noodwoningen. Bij alle deelnemers aan de telling staat outreachend en aanklampend werken hoog op de agenda. Het onderzoek heeft in Leuven al geresulteerd in een plan met negentig acties. In Gent is het rapport de aanleiding om het beleid tegen het licht te houden en vooral de overblijvende gaten te dichten. In Limburg is er op 10 juni een impulsdag gepland om doelstellingen te formuleren en een actieplan uit te werken. Overal is de samenwerking tussen lokaal bestuur en middenveld onontbeerlijk. En allemaal vinden ze dat een tweejaarlijkse Vlaamse of nationale telling van daken thuisloosheid bijzonder nuttig zou zijn, want meten is weten. Allemaal vragen ze ook meer inspanningen van de Vlaamse en federale overheid om het probleem samen aan te pakken. •
Bart Van Moerkerke is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 05 | 2021