‘In Nederland is diftar niet verplicht,’ zegt Samuel Stollman, gemeenteadviseur voor het VANG (Van Afval Naar Grondstof)-programma bij NVRD, de landelijke branchevereniging voor gemeenten en publieke bedrijven verantwoordelijk voor het afvalbeheer. Zijn taak is bij de leden kennis over afvalscheiding, beperking van restafval en een betere sortering en kwaliteit van grondstoffen te verzamelen en te delen.
‘Daardoor zie je een grotere spreiding in de restafvalcijfers tussen de gemeenten. Je hebt gemeenten die dankzij een mix van maatregelen zeer goede resultaten halen, beter dan in Vlaanderen, en je hebt gemeenten die weinig maatregelen treffen en daardoor minder goede resultaten halen dan gemiddeld in Vlaanderen.’
Ook volgens Rik Hardenberg is er in Nederland meer beleidsvrijheid over bijvoorbeeld bron- of nascheiding, al dan niet diftar en de tarieven. Hij is beleidsadviseur voor ROVA, de publieke inzamelaar van afval en grondstoffen en het milieubedrijf voor 23 gemeenten in de regio Zwolle, vooral landelijker gemeenten. Hij adviseert gemeenten over het afvalbeleid, ROVA voert diverse kleinere en grotere projecten uit voor zijn gemeenten, zoals een nieuwe afvalstoffenverordening of de invoering van een nieuwe inzamelmethodiek. ROVA doet het beter dan het Nederlandse gemiddelde. En in het werkingsgebied van ROVA zijn er ook nog eens een vijftal gemeenten die erin slagen om minder dan 50 kilogram fijn huishoudelijk restafval per inwoner per jaar in te zamelen. Volgens Rik Hardenberg is een opvallend verschil met Vlaanderen dat zo goed als geen enkele Nederlandse gemeente de gft-ophaling betalend maakt per aanbieding of per gewicht, wat de gft-inzameling stimuleert.
De serviceprikkel
‘Gemeenten die goede restafvalcijfers halen, werken met een mix van drie types maatregelen: een financiële prikkel, communicatie en aanpassing van het serviceniveau,’ zegt Samuel Stollman. ‘De financiële prikkel is een vorm van diftar, welbekend in Vlaanderen. De serviceprikkel betekent dat je het op een of andere manier lastiger maakt om restafval kwijt te geraken door minder dikwijls in te zamelen of door het te laten wegbrengen naar een sorteerstraat. Tegelijkertijd bied je een hoge service aan voor de selectieve fracties: die worden frequent aan huis opgehaald. Ten slotte communiceren de gemeenten niet enkel via de klassieke en digitale kanalen, zoals sorteerapps, maar gaan ze mensen ook nudgen naar het gewenste gedrag, bijvoorbeeld bij de ondergrondse containers.’
Hij weet dat de echte voorlopers, met minder dan 50 kg restafval per inwoner per jaar, bijkomend gebruik maken van participatie door bijvoorbeeld een afvalcoach in de wijken. ‘Of ze bieden een hele hoge service van inzameling van grondstoffen en dan vooral van gft, zo halen ze wel twee keer per week het keukenafval op. De hoge frequentie van inzameling voor deze fractie bevordert het sorteren bij andere fracties. De meeste Nederlandse voorlopers zijn dan misschien wel landelijke gemeenten, er zijn ook grotere steden met een restafvalcijfer van minder dan 100 kg per inwoner per jaar en die krijgen ook te maken met problemen als armoede en taalachterstand.’
In het gebied rond Zwolle ziet Rik Hardenberg bij de voorlopers vooral landelijke gemeenten. ‘Ze hebben ook allemaal volume- en/of frequentiediftar ingevoerd en ze zijn consequent in het aanpassen van de serviceprikkel. Ze halen maar om de zes of acht weken het restafval op of investeren in ondergrondse containers waarbij de restafvalcontainers aan huis verdwijnen.’
Communicatie op maat
Maar we mogen ons niet blindstaren op de kilo’s. ‘De kwaliteit van grondstoffen is evenzeer van belang,’ zegt Rik Hardenberg. ‘Met een project als Terugwinnaars proberen we afvalscheiding op wijkniveau te verbeteren. We zetten dan voorlopers in die de aangeboden containers met selectief afval visueel inspecteren vóór de lediging. De bewoners krijgen niet alleen een meldingskaart met fouten, maar we brengen ook in kaart in welke wijken er veel vervuiling is en wat voor types bewoners in deze wijken wonen.’ Dit maakt maatwerkinterventie mogelijk.
Bovendien test ROVA momenteel verschillende vormen van communicatie. In buurten met veel anderstaligen vertellen pictogrammen wat te doen, er zijn acties gericht op de kinderen in de wijken met drukbezette tweeverdieners of ze houden een buurtbarbecue in wijken met veel sociale cohesie. ‘De resultaten volgen we op met sorteeranalyses voor en na. Zo willen we in kaart brengen welke communicatie het meest effect heeft,’ zegt Rik Hardenberg. ‘Met het project Cirkelwaarde proberen we met twee andere publieke inzamelaars ook te zoeken naar mogelijkheden voor hoogwaardige recycling. Niet altijd evident, maar zo proberen we de transitie naar circulaire economie in de praktijk te brengen.’
Selectief maar met kwaliteit
‘Hoe minder restafval, hoe meer aandacht je aan de kwaliteit van je selectieve stromen moet schenken. Al is het zeker niet zo dat de voorlopers bij ROVA een hogere vervuiling kennen,’ zegt Rik Hardenberg. ‘Een laag restafvalcijfer mag ook geen doel op zich zijn, het moet zich combineren met hoogwaardige sortering en recyclage. Wie vroeger beter sorteerde, had een lagere afvalstoffenfactuur. Nu zijn er echter externe factoren die de verwerkingsfactoren omhoog stuwen, zoals een CO2 -heffing op afvalverbranding. Het is dus nu “beter sorteren om de afvalheffing niet verder te doen stijgen”.’ Volgens Rik Hardenberg is dat een lastige boodschap. Toch vindt Samuel Stollman de aandacht voor de kwaliteit van de selectieve stromen, vooral van pmd, geen belemmering om het restafval af te bouwen: ‘Met de nodige aandacht behoud je ook de kwaliteit van die stromen.’ •
Eva Gijsegom is VVSG-projectmedewerker lerende netwerken afvalbeleid
Voor Lokaal 09 | 2021
Restafval in Vlaanderen en Nederland
In grote lijnen bedoelen we met de categorie restafval in Vlaanderen en in Nederland hetzelfde, maar helemaal hetzelfde is het toch niet. Beide landen tellen het huisvuil en het grofvuil mee, maar in Nederland hoort er enkel het grofvuil bij dat op publieke milieustraten (recyclageparken) wordt ingezameld en niet de afvoer via andere private inzamelaars. Nederland telt bij het restafval ook een kleine categorie van niet-recycleerbaar bouw- en sloopafval. Vlaanderen telt bij het restafval dan weer het afval van vuilnisbakken, zwerfvuil en sluikstorten. Deze twee laatsten zijn echter relatief kleine categorieën in de totale hoeveelheid restafval.
De restafvalcijfers zijn in grootteorde dus min of meer vergelijkbaar. Pmd omvat in Nederland sinds de invoering van de nieuwe blauwe zak dezelfde fracties als in Vlaanderen. Diftar staat voor gedifferentieerde tarifering, je betaalt meer voor afval dat niet gerecycleerd kan worden, zoals huisvuil en grofvuil. Vlaanderen maakt gebruik van gewichtsdiftar (betalen per kilogram aangeboden restafval) en volumediftar (betalen voor de restafvalzak). Nederland kent nog andere vormen, zoals frequentiediftar, waarbij je betaalt per keer dat je de restafvalcontainer aanbiedt. In de Lerende Netwerken Afvalbeleid wisselen afvalintercommunales en gemeenten goede praktijken uit om hun afvalbeleid te verbeteren. Ook de praktijk van de voorlopers in Nederland kwam hier aan bod. Zie www.vvsg.be/milieu-klimaat-duurzaamheid/afval/lerende-netwerken-afvalbeleid