Gepubliceerd op: 24-09-2019
Sinds 1 oktober 2018 is er voor werkgevers een nieuwe vrijstelling op de doorstorting van bedrijfsvoorheffing bij ploegenarbeid, specifiek voor ‘werken in onroerende staat’. Navraag door de VVSG bij de fiscus bevestigt dat deze maatregel ook van toepassing is op lokale besturen.
De vrijstelling op de doorstorting van (een gedeelte van) de bedrijfsvoorheffing geldt onder de volgende voorwaarden:
- Het moet gaan om werk verricht in één of meer ploegen van minstens twee personen die hetzelfde of complementair werk verrichten. Eén ploeg van minstens twee collega’s volstaat dus om te kunnen spreken van ploegenarbeid.
- Tenzij er een ploegenpremie wordt uitbetaald (dit bestaat niet bij de lokale besturen), geldt de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing enkel voor de medewerkers met een minimum brutoloon van €13,99/uur (wettelijk bedrag september 2019 – in de toekomst te indexeren). Bij een 38-urenweek komt dit overeen met een bruto maandloon van €2303,69.
- Het moet gaan om werken in onroerende staat. Dit wordt ruim gedefinieerd. Het gaat niet enkel om bouw- of verbouwingswerken, maar ook om de inrichting, de herstelling, het onderhoud of de reiniging van onroerende goederen. Zo vallen bv. het schouwvegen, het onderhoud van rioleringen, wegenaanleg, tuinaanleg en bosbouw ook onder dit begrip.
- Het moet gaan om werken op locatie. De reikwijdte van dit begrip wordt niet gedefinieerd in de wetgeving, maar zal door de fiscus verduidelijkt worden in een FAQ op de website fisconetplus. Wij interpreteren dit ruim: wij sluiten enkel de interne diensten / de ‘maatschappelijke zetel’ van het lokaal bestuur uit (zoals het administratief centrum van de gemeente en de sociale dienst van het OCMW). Andere gebouwen van het lokaal bestuur zijn volgens ons ‘op locatie’: bijvoorbeeld de kinderopvanginfrastructuur, lokale dienstencentra, woonzorgcentra, sportzalen en -velden, musea, zwembaden, culturele centra, bibliotheken, schoolgebouwen, enz., tot ook het eigen patrimonium dat verhuurd wordt (bv. sociale woningen).
Het concrete bedrag aan bedrijfsvoorheffing dat niet aan de fiscus doorgestort moet worden bedraagt 6% in 2019 en 18% vanaf 1 januari 2020, van de lonen van medewerkers die aan de voorwaarden voldoen.
Opgelet: bij controle moet de werkgever kunnen aantonen dat er aan de voorwaarden is voldaan. De fiscus vraagt ook een nominatieve lijst met daarin voor elke betrokken werknemer de periode van het jaar gedurende dewelke hij ploegenarbeid heeft verricht. Het is dus belangrijk om de nodige (administratieve) bewijzen bij te houden.
Meer informatie vind je in de Circulaire 2018/C/73 en in de brief waarin de fiscus aan de VVSG bevestigt dat lokale besturen in aanmerking komen voor deze maatregel.
Wettelijke referenties
- Artikels 74 en 75 van de Wet van 26 maart 2018 ‘betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie’
- Artikel 275/5, § 5, WIB ‘92
- Artikel 19§2 Btw-Wetboek van 3 juli 1969
- Artikel 20§2 van het KB nr. 1 van 29 december 1992 ‘met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de Btw’ (definitie van het begrip ‘werken in onroerende staat’) + de administratieve commentaar bij dit artikel (nummers 400/5 tot 400/19 en 400/22 tot 400/26)