Auteur:

Gepubliceerd op: 06-04-2022

In 2022 en 2023 stijgen de lokale personeelsuitgaven alleen al door de hoge inflatie telkens met meer dan 5%. Dat blijkt uit de meest recente ramingen van het Planbureau.

De herleving van de economie na de coronacrisis, hogere energieprijzen, krapte in de bevoorrading van een reeks grondstoffen, gevolgen van de oorlog in Oekraïne: al deze elementen leiden tot steeds meer prijsverhogingen, en al lang niet meer alleen voor brandstoffen.

In de publieke sector gaan de lonen twee maand na de overschrijding van de spilindex 2% hoger. Daardoor waren er al loonstijgingen in oktober 2021 en februari 2022 en komt er deze maand (april 2022) een nieuwe aan. De kans is zeer groot dat de spilindex eind deze maand alweer wordt overschreden, met een loonstijging in juni 2022 tot gevolg. Volgens het Planbureau zou dat de laatste zijn voor dit jaar, maar komt er in januari en juni 2023 weer telkens 2% bij.

Als dat allemaal realiteit wordt, liggen de loonkosten in de publieke sector (en dus bij de lokale besturen) in 2022 door de gestegen levensduurte 5,79% hoger liggen dan in 2021. De werkelijke stijging ligt door baremieke aanpassingen natuurlijk nog hoger. In 2023 wordt een nieuwe inflatiegedreven toename met 5,05% verwacht. Voor gemeenten en OCMW's heeft dit niet alleen effect op de eigen personeelskosten, maar uiteraard ook op dotaties aan bv. de politie en de brandweer. De kans is reëel dat ook andere spelers die afhangen van lokale subsidies (bv. vzw's die met personeel werken) zullen aankloppen voor extra ondersteuning. En dan hebben we het nog niet over de gestegen energiekosten, de impact van de opeenvolgende indexaanpassingen op de pensioenfactuur, de almaar stijgende bouwprijzen, die ook investeringen duurder maken, de toenemende hulpvragen bij OCMW's en de gevolgen van de vluchtelingenstroom uit Oekraïne.

Een klein deel van de hogere loonuitgaven wordt opgevangen door geïndexeerde personeelssubsdies, maar het gros zullen de gemeenten en OCMW's zelf moeten opvangen. De jaarlijkse groei van het Gemeentefonds bedraagt 3,5%. In tijden van lage inflatie betekent dit een reële toename, vandaag verliezen gemeenten er geld aan. De kadastrale inkomens, de basis voor de berekening van de opcentiemen op de onroerende voorheffing, worden ook geïndexeerd, maar met vertraging. Op 1 januari 2022 kwam er (slechts) 2,44% bij, de gemiddelde stijging van het indexcijfer van consumptieprijzen van 2021 en dus een stuk minder dan de loonkostenstijging. Op basis van de huidige inflatievooruitzichten van het Planbureau, zou die indexering in 2023 uitkomen op 7,33%, met dus een gedeeltelijke inhaalbeweging. Bij de aanvullende personenbelasting (APB) is het vertraagde effect nog groter, want in 2022 krijgen de gemeenten vooral APB uit inkomens verdiend in 2020 (het eerste coronajaar) en in 2023 vooral uit die van 2021, toen de indexeringen nog beperkt waren.

In de aangepaste meerjarenplanning 2020-2025 (die dateert van eind vorig jaar) gingen de Vlaamse gemeenten en OCMW's uit van een gecumuleerd budgettair resultaat van 1.130 miljoen euro. Op het eerste gezicht is er dus een buffer om een en ander voorlopig op te vangen, maar het gaat slechts om 8,5% van de totale exploitatie-uitgaven. In 87 van de 300 gevallen bedraagt die marge echter minder dan 3%, en bij 55 lokale besturen is het zelfs minder dan 1%.

Het is zeer moeilijk om te voorspellen hoe de gemeenten en OCMW's zullen omgaan met deze situatie, zowel op de korte termijn, als meer structureel, maar dat de vinger op vele plaatsen op de knip moet, is met deze evoluties wel duidelijk.

Jan Leroy