Auteur: Ben Gilot
Gepubliceerd op: 13-01-2023
Niettegenstaande de opeenvolgende crisissen ziet het er naar uit dat de lokale besturen de legislatuur in 2024 zullen afsluiten met een positief saldo. Ze creëren hiermee beleidsruimte voor de nieuwe bestuursploegen. Dat is vooral te danken aan eigen inspanningen op vlak van energiebesparing, ingrepen in geplande investeringen en in het personeelsbestand en ondersteuning door de centrale overheden. Ook de lokale belastingen wijzigen in 2023 amper. Toch houdt de VVSG een slag om de arm: zo wachten er nog tal van uitdagingen, zoals de pensioenfactuur van de statutaire medewerkers. Die stijgt van 1,5 miljard euro in 2021 tot ruim 2,3 miljard euro in 2027 en het einde is nog niet in zicht.
Pensioenfactuur fnuikt tijdelijk enthousiasme
De lokale besturen nemen een doorstart met de corona-, energie- en Oekraïnecrisis op de achtergrond. Bij de aanpassing van de meerjarenplannen eind 2022 moeten gemeenten en OCMW’s aantonen dat ze in 2025 financieel in evenwicht zijn. Dat is ook het geval: de zogenaamde ‘autofinancieringsmarge’, die de budgettaire ruimte van een bestuur aangeeft na betaling van de leningslasten uit de gewone middelen, stijgt in 2025 tot 400 miljoen euro, dat is 14% meer dan de inschatting die de besturen eind 2021 maakten.
Een positieve autofinancieringsmarge in 2025 is goed nieuws: zo krijgen de nieuwe bestuursploegen na de lokale verkiezingen in 2024 de budgettaire ruimte om eigen accenten te leggen. Toch is het volgens de VVSG te vroeg om victorie te kraaien, er wachten nog een heleboel andere budgettaire uitdagingen. In de eerste plaats is dat de betaalbaarheid van de pensioenen van de statutaire medewerkers. Die factuur stijgt van 1,5 miljard euro in 2021 tot ruim 2,3 miljard euro in 2027 en het einde is hiervan nog niet in zicht.
Geen belastingverhogingen, wel eigen inspanningen
Uit een recente bevraging van de VVSG blijkt dat de belangrijkste lokale belastingtarieven in 2023 niet of nauwelijks stijgen. In enkele gemeenten daalt de belastingdruk zelfs: zo’n 3% van de besturen laat het tarief van de aanvullende personenbelasting (APB) dalen, in 1% van de besturen dalen de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OOV). Het OOV-tarief stijgt in 2% van de gemeenten, en in 1% van de besturen is dat het geval met de APB. Ten minste één gemeente voert een lokale taxshift door: ze verlaagt het APB-tarief en laat de OOV stijgen. Dat de lokale financiën in 2025 terug groen kleuren ondanks de energiecrisis is vooral te danken aan de inspanningen die lokale besturen deden in de eigen werking. Zo deden ze veel inspanningen om de energiefacturen te drukken: gedeeltelijk doven van openbare verlichting, verlagen van de temperatuur in gebouwen of het tijdelijk sluiten van publieke zwembaden,... Ze hielden ook het personeelsbestand onder de loep, wie met pensioen ging werd bijvoorbeeld (nog) niet vervangen. Men ging ook met de kam door andere werkingsuitgaven.
Ook de extra steun van de centrale overheden om de schok van de energiecrisis te verlichten, hielp. Zo maakte de Vlaamse overheid voor de komende jaren miljoenen euro extra vrij en zorgt de federale overheid voor 2023 voor een tijdelijk extraatje door de APB-ontvangsten versneld door te storten.
Door inflatie vallen investeringen ietwat terug
De lokale investeringen, goed voor 30 à 40% van de overheidsinvesteringen, vallen wel gedeeltelijk terug. In absolute bedragen planden de lokale besturen eind 2022 om deze planningsperiode (2020-2025) ongeveer evenveel uit te geven als ze eind 2021 voor ogen hadden, om en bij de 16 miljard euro. Door de hoge inflatiecijfers betekent dit dat er minder daadwerkelijke investeringen zullen gebeuren dan initieel voorzien. Veel besturen schrapten dan ook investeringsprojecten of schoven ze door. Vaak probeerde men de effectief haalbare investeringen ook realistischer te ramen.