In 2019 wilde de Vlaamse regering evolueren van een aanbod gestuurd openbaar vervoer-model (basismobiliteit) naar een vraag gestuurd model (basisbereikbaarheid). Daarbij wordt het openbaar vervoer afgestemd op de vraag van reizigers en de specifieke kenmerken van verschillende regio’s. Vlaanderen richtte 15 vervoerregio’s op om dat nieuwe OV-netwerk vorm te geven. Die zijn grosso modo in lijn met de referentieregio’s. Slechts enkele lokale besturen moeten, vanaf 2025, van vervoerregio veranderen.
De vervoerregio’s zijn een duurzame vorm voor versterkte samenwerking en besluitvorming tussen de lokale besturen, De Lijn, het departement MOW (dMOW) en Agentschap Wegen en Verkeer (AWV). In een vervoerregio heeft team MOW (De Lijn, AWV & dMOW) één stem en de lokale besturen samen ook één stem. Het voorzitterschap ligt in handen van een ambtelijke voorzitter van het Departement MOW en een politieke vertegenwoordiger van de lokale besturen. Zowel dMOW als De Lijn herstructureerden volgens de logica van de vervoerregiowerking. Zo heeft elke vervoerregio nu regionale mobiliteitsbegeleiders (dMOW) en vervoerregiomanagers (De Lijn).
Al snel werd duidelijk dat door het OV-netwerk grondig te hervormen, ook het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid een transformatie moest ondergaan. Daarom kregen de vervoerregio’s de opdracht om regionale mobiliteitsplannen te maken, in lijn met de Vlaamse Mobiliteitsvisie 2040 en binnen het mobiliteits- en ruimtelijk beleid richting 2050. Die regionale mobiliteitsplannen zijn leidend en de lokale mobiliteitsplannen moeten hieraan voldoen. De opmaak van die lokale plannen is nu facultatief voor steden en gemeenten, al blijft het nuttig om voor specifieke lokale situaties zo’n plan op te maken.
Volgens het Decreet Basisbereikbaarheid zijn dit de bevoegdheden van de vervoerregio’ s:
“De vervoerregioraad is verantwoordelijk voor het voorbereiden, opmaken, opvolgen, evalueren en, in voorkomend geval, herzien van het regionaal mobiliteitsplan.
Binnen de krijtlijnen van het regionaal mobiliteitsplan heeft de vervoerregioraad, ondersteund door de mobiliteitsregie, de volgende taken:
1° regionale mobiliteitsprogramma's en -projecten die van strategisch belang zijn op het niveau van de vervoerregio prioriteren, opvolgen en evalueren;
2° aan de gewestelijke overheden advies geven bij de opmaak van het Geïntegreerd Investeringsprogramma;
3° het aanvullend net en het vervoer op maat bepalen en advies geven over het treinnet en het kernnet;
4° het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk bepalen, met uitzondering van fietssnelwegen, waarover de raad alleen advies uitbrengt;
5° het verknopen van de vervoers- en infrastructuurnetten bewaken en de combimobiliteit en de synchromodaliteit faciliteren;
6° maatregelen inzake verkeersveiligheid prioriteren, opvolgen en evalueren. Aandacht kan daarbij onder meer gaan naar het netwerk van trage wegen, schoolomgevingen en de verkeersveilige bereikbaarheid van scholen en tewerkstellingspolen voor voetgangers en fietsers;
7° maatregelen inzake doorstroming prioriteren, opvolgen en evalueren;
8° beslissen over het openbaar personenvervoer over water, vermeld in artikel 32/1;”