Wat is de impact van regiovorming op de verschillende beleidsdomeinen? Wanneer werk je best regionaal samen? Wat zijn enkele goede praktijken?

Ontdek de antwoorden voor deze beleidsdomeinen:

Erfgoed en cultuur

Wat is de impact van regiovorming op het beleidsdomein 'Erfgoed en cultuur' ?

Binnen de beleidsdomeinen cultuur en erfgoed moedigt de Vlaamse overheid intergemeentelijke samenwerking sterk aan. Er bestaat financiële ondersteuning voor erfgoedcellen, cultuurregio’s en intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten (IOED’s). De erfgoedcellen brengen cultureel erfgoed in kaart, zetten in op bewaring en bekendmaking bij het brede publiek. De IOED’s doen dit voor het onroerend erfgoed, dat zich uitstrekt van monumenten en historische landschappen tot archeologie. De cultuurregio’s zijn dan weer sterk in het verbinden van cultuurspelers met andere beleidsdomeinen en dit op een bovenlokaal niveau. Momenteel zijn er 21 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden erkend als erfgoedcel, 29 intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten en 19 intergemeentelijke samenwerkingen voor bovenlokaal cultuurbeleid. Dat zijn dus 69 samenwerkingsverbanden van steden en gemeenten die nu moeten nakijken of ze beantwoorden aan de afbakening van de referentieregio’s zoals Vlaanderen ze vooropstelt in het regiodecreet. 

Hoe zal dit verder evolueren?

In een aantal gevallen zullen samenwerkingsverbanden binnen de erfgoed- en cultuursector van samenstelling veranderen. Gemeenten zullen ‘verhuizen’ van samenwerkingsverband omdat het regiodecreet hen indeelt in een andere regio. Nu is al duidelijk dat dit op lokaal vlak niet altijd gemakkelijk zal zijn. Samenwerkingen konden in het verleden spontaner ontstaan, nu worden die in bepaalde gevallen in vraag gesteld. Maar er zullen ook nieuwe samenwerkingen ontstaan, bijvoorbeeld omdat het aantal inwoners dat ze tellen te laag is om aan het vereiste minimum te voldoen om een subsidie-aanvraag in te dienen. Die minimumdrempel is overigens niet dezelfde voor cultureel erfgoed als voor onroerend erfgoed. Daarnaast heeft dit als nadeel dat bestaande goed draaiende samenwerkingen soms in de kou blijven staan puur op basis van het feit dat hun aantal inwoners onder de drempel zit. 

Welke uitdagingen kan je regionaal aanpakken?

In de meeste steden en gemeenten bestaat ondertussen een kerkenbeleidsplan. Dat brengt de parochiekerken in kaart, samen met hun huidige en toekomstige functie. Dit is een eerste belangrijke stap om leegstand, nevenbestemming en herbestemming van dit patrimonium aan te pakken. Een aanpak op regionaal niveau zou interessant kunnen zijn om informatie uit te wisselen over aanpak of om inspiratie op te doen, maar hier zijn eigenlijk ook al bestaande structuren zoals het bisdom of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden mee bezig. Ook mag niet vergeten worden dat het hier om meer gaat dan de gebouwen. Elke kerk bevat een schat (in alle betekenissen van het woord) aan cultureel en immaterieel erfgoed: schilderijen, allerhande voorwerpen die in verband staan met de liturgie maar ook herinneringen en tradities die verband houden met deze plek. Om dit erfgoed in kaart te brengen, te inventariseren en te bewaren voor de toekomst is er vaak samenwerking met erfgoedcellen en vrijwilligers.   Inhoudelijke en praktische steun komt er daarnaast van het Platform herbestemming parochiekerken, het samenwerkingsverband tussen de VVSG en PARCUM, het expertisecentrum voor religieuze kunst en cultuur. En tenslotte ontplooien een aantal provincies activiteiten op dit terrein en zijn er nog de bevoegde Vlaamse administraties (het Agentschap Binnenlands Bestuur voor de kerkenbeleidsplannen en het Agentschap Onroerend Erfgoed voor de parochiekerken die beschermd zijn).  

Link met wetgeving?

De samenwerkingen in het kader van erfgoed en cultuur zijn opgenomen in de nota van de Vlaamse regering van 3 maart 2021. Ze vallen dus onder de toepassing van het regiodecreet.  
De aanpassing van de wetgeving op vlak van regiovorming is reeds gebeurd voor IOED’s. 

  • decreet cultureel erfgoed: ondersteunt intergemeentelijke samenwerking (igs) rond cultureel erfgoed -> dit zijn de erfgoedcellen 
  • decreet bovenlokale cultuurwerking: ondersteunt igs tussen gemeenten op het  vlak van cultuur ->vaak worden deze samenwerkingsverbanden cultuurregio’s genoemd maar er ontstaan bijvoorbeeld ook regionale bibliotheken -decreet onroerend erfgoed ->ondersteunt igs op het vlak van onroerend erfgoed ->dit zijn de intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten of IOED’s (voorbeeld: Erfpunt, IOED in het Waasland) 
  • onroerend erfgoed: monumenten, landschappen, archeologie 
  • cultureel erfgoed: gebruiksvoorwerpen, boeken, schilderijen, … is verplaatsbaar – maar ook herinneringen, tradities e.d.

Enkele praktijkvoorbeelden

Afval

Wat is de impact van regiovorming op het beleidsdomein 'Afval' ?

De afvalintercommunales (AIC’s) vallen binnen het toepassingsgebied van de regiovorming. Concreet betekent dit dat er 10 AIC’s niet referentieregioconform zijn. Uit onderzoek van EY in opdracht van ABB blijkt verder dat de impact van de regiovorming op de AIC’s veel ruimer gaat: van de 25 AIC’s in Vlaanderen worden er slechts 4 AIC’s in principe niet geïmpacteerd door de regiovorming. In totaal zijn er dus 21 AIC’s die (on) rechtstreeks worden geïmpacteerd.  

  • Er zijn 31 gemeenten (10%) waarvan hun AIC niet regioconform is georganiseerd. Deze rechtstreeks geïmpacteerde gemeenten worden verplicht om uit hun huidige beheersoverdracht inzake afvalbeheer te stappen en een heroverweging te maken;   

  • Er zijn 246 gemeenten (83%) onrechtstreeks geïmpacteerd. Deze laatste groep van gemeenten krijgt te maken met ‘vertrekkende’ gemeenten met o.a. gevolgen voor het delen van financiële risico’s. Bovendien vraagt de uittreding van een gemeente uit een AIC ook een beslissing van de andere leden van de vereniging (via de Algemene Vergadering).  

Hoe zal dit verder evolueren?

Het Vlaamse lokale organisatielandschap is constant in ontwikkeling en onderhevig aan zowel lokale ontwikkelingen als beleidsmaatregelen van hogere overheden. Wat betreft de ingeschatte evolutie op de organisatie van toekomstig lokaal afvalbelbeleid lijken twee ontwikkelingen nu samen te komen:  het Regeerakkoord 2019-2024 en het Regiodecreet. Naast de hierboven geschetste impact van de regiovorming, gaf het Vlaams regeerakkoord 2019-2024 reeds een aanzet tot optimalisatie van de werkingsgebieden van de AIC’s opgenomen: “Huidige afvalintercommunales vormen niet altijd een logisch geografisch geheel, ten koste van efficiëntie en milieu-impact. We nodigen hen uit om voorstellen te formuleren om deze efficiëntie te verbeteren en om hun werkingsgebied te optimaliseren. Op basis van deze voorstellen werkt de Vlaamse Regering een visie uit.” Naar aanleiding van de passage in het regeerakkoord 2019-2024 nam Interafval het initiatief om zelf een analyse te maken over de milieu-impact van de indeling in AIC’s. Het werkte hiervoor samen met Multimodaal Vlaanderen. Het onderzoek kwam onder andere tot de conclusie dat de weg die het afval aflegt voor een groot stuk het gevolg is van de werking van de markt, eerder dan de geografische indeling van de intercommunale. Dit is vooral van toepassing op het afval waarvoor de intercommunale de verwerking niet in eigen beheer heeft.  

Wat betreft de ingeschatte impact van de regiovorming op afvalbeleid is het nuttig nog een 3-tal elementen te vermelden.  

Timing

Terwijl andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op uiterlijk 1 januari 2031 in overeenstemming moeten zijn met de principes van regioconform samenwerken, krijgen AIC’s tijd tot 1 januari 2037. De Vlaamse Regering geeft de AIC’s dus een bijkomende conformeringstermijn van 6 jaar (zijnde één gemeentelijke bestuursperiode. Een aanpassing uiterlijk tegen 1 januari 2031 valt voor veel AIC’s aan het begin van de tweede helft van  hun  statutaire  duurtijd.  Dit  zorgt  ervoor  dat  strategische  keuzes  omtrent  de  dienstverlening,  infrastructuur, lopende en geplande investeringen en engagementen tegenover het personeel bemoeilijkt worden en een stilstand in afvalbeleid dreigt te veroorzaken. De uittredende (of uitgesloten) gemeente moet immers  nog  steeds  de  door  haar  aangegane  verbintenissen  nakomen.  Bovendien  zorgt  ook  de  afschrijving van de reeds aangegane verbintenissen voor een grotere impact bij een conformeringstermijn in het midden van de statutaire duurtijd.  

Via deze aanpassing voorkomt de Vlaamse Regering een te overhaaste inkanteling van de AIC’s die voor meer complexiteit zou zorgen, wat in strijd is met het doel van de regiovorming.  

Bottom-up traject  

De Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) en de koepel van de Vlaamse afvalintercommunales (Interafval) starten samen een bottom-up traject om de werkingsgebieden van de afvalintercommunales te optimaliseren. De Vlaamse Regering vraagt daarbij rekening te houden met de doelstellingen van de regiovorming en die voor een efficiënt en duurzaam afvalstoffenbeleid. OVAM, ABB en Interafval spraken een plan van aanpak af en informeerden de lokale besturen en de afvalintercommunales daarover. Het plan van aanpak bevat 5 fasen (zie ook Bottom-up traject afvalintercommunales).  

  1. Informeren en regiovormingsintenties detecteren (tot 31 januari 2024)  
  2. Gemeenten en afvalintercommunales ondersteunen (vanaf 2024)  
  3. Definitieve keuzes formuleren (1 april 2025 – 30 september 2025)  
  4. Beslissing Vlaamse Regering (1 oktober 2025 – 31 december 2025)  
  5. Gemeenten en afvalintercommunales ondersteunen (vanaf 2026)  

Definitieve of tijdelijke afwijkingen   

Het Regiodecreet voorziet ook nog steeds in de mogelijkheid om een gemotiveerde aanvraag tot afwijking van de principes van regioconform samenwerken in te dienen. Als de Vlaamse Regering aan een individuele AIC een dergelijke afwijking toekent, kan deze AIC over de grenzen van de referentieregio’s heen blijven samenwerken. De Vlaamse Regering keurde tot dusver 2 definitieve afwijkingen goed.   

Welke uitdagingen kan je regionaal aanpakken?

Afvalbeleid vormt een schoolvoorbeeld bij uitstek waar gemeenten van oudsher voor een regionale aanpak kiezen. Het Vlaams afvallandschap is reeds sinds de jaren 1970-1980 intergemeentelijk en dus regionaal geïnspireerd. Gemeenten werken samen binnen de schoot van AIC’s en voeren een regionaal beleid rond uiteenlopende afvalgerelateerde activiteiten (afvalinzameling, afvalverwerking, communicatie en sensibilisering …). Die aanpak heeft tot heel wat innovatie binnen de sector geleid die via de samenwerking in de individuele gemeenten binnenkomt en die eerder niet in elke gemeente aanwezig was. De regionale samenwerking zorgt voor verdere belangrijke stappen op vlak van duurzaamheid met hoge ambities rond o.a. de transitie naar een circulaire economie en het beperken van de milieu-impact die moeilijk te bereiken zijn op een gemeentelijk niveau. 

Link met wetgeving?

De afvalintercommunales (AIC’s) vallen binnen het toepassingsgebied van de regiovorming op basis van het Regiodecreet van 3 februari 2023.

Zorg en gezondheid

De zorgraden van de eerstelijnszones zijn voor de Vlaamse overheid het instrument om in te zetten op zorg, gezondheid en welzijn. We verwachten dat zij in de toekomst steeds meer taken in zorg, gezondheid en welzijn zullen krijgen en bijgevolg ook belangrijker zullen worden.  

De eerstelijnszones/zorgraden als ankerpunt voor de geïntegreerde zorg

Na de herstructurering van de eerstelijnszorg heeft Vlaanderen het grondgebied opgedeeld in eerstelijnszones (ELZ's), die elk tussen de 75.000 en 125.000 inwoners beslaan. De leiding van deze eerstelijnszones valt onder de verantwoordelijkheid van een zorgraad, samengesteld uit afgevaardigden van lokale overheden, de welzijnsactoren, de gezondheidszorg, de mantelzorgers en de gebruikers. 

Kort na de oprichting van de zorgraden brak de coronacrisis uit, waarop de Vlaamse overheid hen onmiddellijk cruciale taken gaf in de strijd tegen de pandemie. Ze namen het voortouw in bron- en contactopsporing, de coördinatie van test- en triagecentra, en later, bij de organisatie van Covid-vaccinatiecentra. Dit gebeurde in nauwe samenwerking met huisartsen, apothekers, lokale overheden en welzijnsorganisaties. De herfstvaccinatie van 2023 diende als een eerste proef voor integratie binnen de eerstelijn, uitgerold op het niveau van de eerstelijnszone.  

Na de coronacrisis richtte de zorgraad zich op de taken zoals voorgeschreven door het eerstelijnsdecreet. Als netwerk van eerstelijnsaanbieders streeft de zorgraad ernaar om de organisatie en het aanbod van hoogwaardige zorg en ondersteuning af te stemmen op de behoeften binnen de eerstelijnszone. Daarnaast ondersteunt de zorgraad het lokale sociaal beleid.  

In de ontwikkeling van geïntegreerde zorg krijgen de eerstelijnszones steeds meer aandacht. Het protocolakkoord van 8 november 2023 tussen de deelstaten en de federale regering benadrukt sterk de rol van de zorgraden als het meso-niveau voor de implementatie van geïntegreerde zorg. Vanuit Vlaanderen krijgen de zorgraden een toenemende verantwoordelijkheid. 

Hoewel eerstelijnszones zich zoveel mogelijk spiegelen aan referentieregio's, behoudt de minister de mogelijkheid om afwijkingen toe te staan. In 2023 heeft de Vlaamse regering 6 uitzonderingen toegestaan.  

Hervormingstraject Logo’s

Nieuw BVR Logo’s vanaf 2025 

Begin 2024 is er een voorontwerpbesluit van de Vlaamse regering betreffende de erkenning, werkgebieden en financiering van de Logo’s. Dit voorontwerpbesluit moet nog een weg afleggen. Het is de bedoeling dat 2024 een transitiejaar wordt waarin op Vlaams niveau 1 Logo vzw wordt opgericht, aangevuld met minstens 5 regionale ankerpunten. De gebiedsindeling zal conform de regelgeving m.b.t. de werkingsgebieden van de eerstelijnszones, de regionale zorgzones en de regiovorming (Vlaamse referentieregio’s) gebeuren.  

De VVSG ontwikkelde een standpunt over de Logo’s en over het bredere Vlaams preventief gezondheidsbeleid. Daarin geeft de VVSG onder meer aan wat de lokale besturen van de Logo’s verwachten. Bij de heroriëntering van de Logo’s is het voornamelijk belangrijk dat ze nog voldoende kunnen ondersteunen op maat van de lokale realiteit en dat men rekening kan houden met wat er op lokaal niveau reeds uitgewerkt is. 2024 is een transitiefase voor de Logowerking. Het is afwachten wat deze in de praktijk voor de lokale besturen oplevert.  

Organisatie Vlaams preventief gezondheidsbeleid 

Wanneer we de organisatie van preventief gezondheidsbeleid breder bekijken, dan stellen we vast dat het landschap enorm versnipperd is en het bovendien niet duidelijk is wie welke rol speelt. Daarom stellen we als VVSG voor om niet te veel netwerkorganisaties naast elkaar te laten bestaan, maar deze te clusteren tot een overzichtelijk geheel op het niveau van de referentieregio’s. Dit zorgt voor meer bestuurskrachtige netwerkorganisaties, een overzichtelijk geheel en een goede basis voor een beleid. 

Rol eerstelijnszones in Vlaams preventief gezondheidsbeleid 

Volgens de VVSG kunnen de eerstelijnszones een belangrijke rol spelen om de zorgverstrekkers bij het preventief gezondheidsbeleid te betrekken. De ELZ kan het lokale preventief gezondheidsbeleid versterken door het preventieve aanbod bekend te maken bij hulpverleners en zorgactoren. Bovendien kunnen ze de zorgsector stimuleren om preventief te werken. Het volledige lokale preventieve gezondheidsbeleid bij de ELZ leggen en dus preventie enkel vanuit zorg en welzijn benaderen is echter een valkuil. Preventie moet ruim benaderd worden vanuit verschillende sectoren en beleidsdomeinen (health in all policies). 

Lees het volledige standpunt van de VVSG 

Impact regiovorming op andere vraagstukken die verband houden met het (preventief) gezondheidsbeleid

Toegang tot eerstelijnszorgverstrekkers 

Naast het preventieve gezondheidsbeleid moeten ook andere uitdagingen binnen de eerstelijnszones aangepakt worden. In sommige eerstelijnszones staat de toegang tot eerstelijnszorgverleners onder druk. Diverse stakeholders, waaronder lokale besturen, kunnen een rol spelen in het aanpakken van dit probleem. Toch is het cruciaal om dit binnen de eerstelijnszone zelf te bespreken en helder af te bakenen welke rol iedereen opneemt. Op deze manier kunnen alle betrokken partijen samenwerken vanuit een gedeelde visie. Als deze vraagstukken enkel op lokaal niveau worden besproken, bestaat het risico van tegenwerking en zelfs versterking van het probleem. 

Huisartsenzones en huisartsenkringen 

Een huisartsenkring vormt een vereniging van vrijwillig aangesloten huisartsen die hun beroepsactiviteit uitoefenen binnen een specifieke huisartsenzone. Deze zones omvatten aaneengesloten geografische gebieden bestaande uit één of meerdere gemeenten, of delen van grote agglomeraties zoals Antwerpen en Gent. De rol van een huisartsenkring bestaat erin de belangen van huisartsen binnen hun zone te vertegenwoordigen en als lokaal aanspreekpunt te fungeren voor huisartsen alsook het lokale beleid, met het oog op de implementatie van het lokale gezondheidsbeleid. Een overzicht van huisartsenzones, hun respectievelijke huisartsenkringen en gemeenten kan worden geraadpleegd in het ministerieel besluit over huisartsenzones of via de beschikbare "excel" in het document Huisartsenkringen_versie mei 2023 (22.65 KB) "excel"

Huisartsenkringen hebben de mogelijkheid om in onderling overleg voorstellen te doen tot wijziging van huisartsenzones door het toewijzen van één of meerdere gemeenten, of delen ervan in grote agglomeraties zoals Antwerpen en Gent, aan een andere huisartsenkring. Op termijn heeft het Departement Zorg de intentie om huisartsenkringen financieel aan te moedigen om zich te aligneren met de eerstelijnszone.  

Huisartsenwachtposten 

In Vlaanderen zijn er begin 2023 55 wachtposten, beheerd door 45 wachtpostvzw's. Vanaf 1 januari 2025 is heel Vlaanderen gedekt. Sommige vzw's beheren meerdere wachtposten, met hoofd- en satellietwachtposten. Deze verschillen in grootte en openingstijden. De meeste wachtposten zijn alleen in het weekend open, maar steeds meer bieden ook doordeweekse diensten aan. De federale overheid wil dat wachtposten in de toekomst samenwerken in functionele samenwerkingsverbanden van huisartsen, maar dit is nog niet operationeel. Het streven is om vanaf 1 januari 2025 via deze samenwerkingsverbanden te werken. Domus Medica en Wachtposten Vlaanderen volgen deze ontwikkelingen op. Een visueel overzicht van de wachtposten 

Ziekenhuisnetwerken 

Op 29 juni 2015 ondertekenden de ministers verantwoordelijk voor volksgezondheid van alle bestuursniveaus een gemeenschappelijke verklaring over de hervorming van het ziekenhuislandschap. De verklaring gaat uit van een gedeelde visie en overleg om de bijsturingen in de ziekenhuissector te realiseren. Verder is het volgens deze verklaring de taak van de deelstaten om te toetsen of de nieuwe infrastructuurprojecten in de ziekenhuissector passen binnen de visie op het toekomstig ziekenhuislandschap. De principes volgens de gemeenschappelijke verklaring zijn dat: 

  1. de patiënt centraal staat in het gezondheidsbeleid. 
  2. kwaliteitsverbetering de ultieme toetssteen is bij beslissingen. 
  3. netwerkvorming en samenwerking tussen ziekenhuizen belangrijke hefbomen zijn. 
  4. de overheid ruimte geeft aan innovatie en sociaal ondernemerschap. 
  5. alle betrokkenen overleggen regelmatig met elkaar. 

In Vlaanderen werden 13 loco-regionale ziekenhuisnetwerken gevormd. Deze werden niet gevormd op basis van aaneensluitende eerstelijnszones en volgen evenmin de afbakening van de referentieregio’s. In deze powerpoint vind je een kaart waar de 13 ziekenhuisnetwerken weergegeven zijn ten opzichte van de eerstelijnszones.   

Klimaat-gezondheid 

Eind 2023 lanceerde het Departement Zorg het Vlaams klimaat-gezondheidsplan: een strategie met als missie om de negatieve effecten van de klimaatverandering op onze gezondheid te beperken en de positieve invloed te versterken. Met onder andere extra financiering, preventieve maatregelen, publieke campagnes en praktische ondersteuning hoopt de Vlaamse overheid zo de toenemende druk op de zorgsector en de gezondheidskosten te verlichten. Er zijn al veel organisaties die rond gezondheid en klimaat werken. Het is de bedoeling om met dit plan linken te leggen tussen initiatieven en partners. Het is niet duidelijk op welke manier dit plan concreet uitgewerkt zal worden, welke middelen er tegenover staan en wie hier welke rol opneemt.   

Vaccinaties 

Begin 2024 vindt de Vlaamse gezondheidsconferentie vaccinaties plaats. Dan zal duidelijk worden welke vaccinatiestrategie de Vlaamse overheid de volgende jaren naar voor schuift. Aangezien de eerstelijnszones een belangrijke rol speelden bij de inkanteling van de covid vaccinatie in de eerstelijn, zullen zij vermoedelijk ook in de toekomst een rol toebedeeld krijgen.  

Hoe zal dit verder evolueren?

Geïntegreerde zorg 

De Vlaamse overheid schuift de eerstelijnszones met hun zorgraden steeds meer naar voor als het middel om de geïntegreerde zorg te realiseren. Het protocol van 8/11/2023 vermeldt de zorgraden expliciet. We zien eveneens dat structuren zoals het GBO zich enten op de structuur van de eerstelijnszones.  

In het nieuwe BVR dat verwacht wordt in het voorjaar van 2024 zal het lokaal sociaal beleid en de band met de lokale besturen versterkt worden. Het beleidsplan van de zorgraad zal een aantal acties moeten omvatten die aansluiten bij het lokaal sociaal beleid van de lokale besturen. Het is daarom van groot belang een sterke verbinding te creëren tussen de lokale besturen en de zorgraad. Een degelijke vertegenwoordiging binnen de cluster lokale besturen is essentieel net als een goede terugkoppeling naar de achterban. 

(Preventief) gezondheidsbeleid 

Zoals hierboven aangegeven, beweegt er eind 2023 heel wat in verband met het (preventief) gezondheidslandschap. Het is nog onduidelijk in welke richting dit zal evolueren. Vermoedelijk kunnen we begin 2025 wat meer duidelijkheid verwachten.  

Welke uitdagingen kan je regionaal aanpakken?

De Vlaamse overheid kijkt heel sterk naar de zorgraden voor de verdere uitwerking van de geïntegreerde zorg, gezondheid en welzijn. Toch kan niet alles op het niveau van de eerstelijnszones gerealiseerd worden. Binnen de organisatie van zorg, gezondheid en welzijn zal steeds de oefening moeten gemaakt worden wat het beste niveau is: het lokaal bestuur, de eerstelijnszone of de referentieregio.  

Zo zal de vorming en sensibilisering van palliatieve zorg nog steeds georganiseerd worden op regionaal niveau. De referentieregio’s vormen hier de afbakening.  

Voor de expertisecentra dementie zal eveneens de oefening gebeuren op welk niveau de dienstverlening kan georganiseerd worden. Net als bij de ondersteuning van palliatieve zorg verwachten we voor de expertisecentra dementie dezelfde beweging naar de referentieregio’s. 

Hoewel de eerstelijnszones doorgaans worden beschouwd als het meest logische niveau voor de ondersteuning van geïntegreerde zorg, (preventieve) gezondheid en welzijn, blijft het een mogelijkheid dat meerdere eerstelijnszones gezamenlijk bepaalde kwesties aanpakken op het niveau van de referentieregio. 

Link met wetgeving?

In het regiodecreet zijn de welzijnsverenigingen uitgesloten uit het toepassingsgebied. Woonzorgvoorzieningen zijn daarenboven opgenomen bij de uitzonderingen. 
Dat neemt niet weg dat regiovorming ook voor de zorg- en welzijnssector van belang is, aangezien de eerstelijnszones zijn afgestemd op de referentieregio’s.

  • Heel wat partners in het beleid zijn afgestemd op de eerstelijnszones, en dus op de referentieregio’s, zoals de LOGO’s 

  • Heel wat partners wel opgesomd zijn in de nota van de Vlaamse regering die de sectoren oplijst door regiovorming worden gevat, zoals de CAW’s 

  • De regionale zorgzones enten zich eveneens op de referentieregio’s. 

Voor een volledig overzicht verwijzen we naar de inventaris die door Labo Regiovorming werd opgemaakt. 

Momenteel wordt het eerstelijnsdecreet geactualiseerd. Het bijhorende BVR dat zorgt voor de versterking van de zorgraden is eveneens in voorbereiding. We verwachten de goedkeuring in het voorjaar van 2024. 

Inburgering en integratie

Wat is de impact van regiovorming op dit beleidsdomein?

Vlaanderen (Europa WSE) investeert met de Europese AMIF-middelen in de opstart van 18 regionale organisatienetwerken in de 15 referentieregio’ s en in Antwerpen , Gent en Brussel als extra ‘regio’s’.  In deze regio’s leren lokale besturen en organisaties samen acties opzetten rond de 4de pijler inburgering, het participatietraject voor nieuwkomers. Vlaanderen hield de regierol voor het inburgeringsbeleid strak in eigen handen. Lokale besturen waren partners in een Vlaams Inburgeringsbeleid. Voor het aanbod van het participatietraject verwijst Vlaanderen naar de lokale besturen. Hierdoor worden lokale besturen co-regisseurs voor het inburgeringsbeleid. De verdere ontwikkeling van dit experiment is interessant. Het Vlaams inburgeringsbeleid beantwoordt onvoldoende de lokale uitdagingen van een lokaal onthaal- en integratiebeleid. (VVSG memorandum). De opstart van een regionale aanpak voor een deel van het inburgeringstraject opent de mogelijkheden voor een decentralisatie van het inburgeringsbeleid. 

Hoe zal dit verder evolueren?

Het participatietraject moet nieuwkomers in Vlaanderen de kans geven om hun sociaal netwerk te versterken en verbreden door bijvoorbeeld samen met een buddy op pad te gaan, zich in te zetten als vrijwilliger of een kennismakingsstage te doen in een organisatie of bedrijf.  

Via een eerste projectoproep werden in elke regio netwerkleiders aangesteld die het organisatienetwerk uitbouwen en het actiegericht leerproces begeleiden. Het netwerkleiderschap wordt opgenomen door een lokaal bestuur of een samenwerking van lokale besturen uit de regio. Een tweede oproep stelt middelen beschikbaar voor de regionale organisatienetwerken om door hen geformuleerde acties, te financieren. Het is nog afwachten welke effecten de projectoproepen zullen hebben. Aandachtspunten zijn hoe juist de samenwerking met de agentschappen van inburgering en integratie zal verlopen. Ook de schaalgrootte waarin de projecten verlopen vergt opvolging. Lokale besturen mochten niet kiezen met wie ze in de referentieregio willen samenwerken. De referentieregio werd als kader vooropgesteld. De samenwerkingsverbanden zijn bepaalde regio’s wel heel groot bijvoorbeeld in Limburg, West- en Oostbrabant en de Kempen. 

Welke uitdagingen kan je regionaal aanpakken?

Het participatietraject moet nieuwkomers in Vlaanderen de kans geven om hun sociaal netwerk te versterken en verbreden door bijvoorbeeld samen met een buddy op pad te gaan, zich in te zetten als vrijwilliger of een kennismakingsstage te doen in een organisatie of bedrijf.  

Vlaanderen engageert zich om de komende 4 jaar via AMIF te investeren in de opstart van een 18 regionale organisatienetwerken rond participatietrajecten voor nieuwkomers Ambitie van het programma? Een divers, kwalitatief en toegankelijk aanbod aan participatietrajecten realiseren. Zo krijgt iedere nieuwkomer in Vlaanderen de kans om een sociaal netwerk uit te bouwen en te participeren aan de samenleving. 

Wat doet het organisatienetwerk? Het organisatienetwerk bestaat uit lokale besturen en organisaties die samen leren, samen uitdagingen in kaart brengen en samen acties opzetten om het aanbod aan participatietrajecten te ontsluiten. Ze delen kennis en middelen om ervoor te zorgen dat iedere nieuwkomer in de regio een zinvol participatietraject op maat kan volgen. 

Waarvoor worden de AMIF-middelen ingezet? De middelen worden ingezet om in iedere regio medewerkers aan te stellen die het netwerkleiderschap opnemen. Daarnaast wordt in iedere regio een budget voorzien voor acties die door het organisatienetwerk worden geformuleerd. 

Link met wetgeving?

  • Europa WSE -Departement Werk Sociale Economie. Europa WSE doet een beroep op de financiële middelen uit Europese fondsen, aangevuld met Vlaamse middelen. Bovenstaande projecten worden gefinancierd door het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) 
  • Meerjarenstrategie 2023-2028 (6 jaar) 
  • Actiemiddelen voor 5 jaar (2024-2028)  
  • Decreet betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid 07.06.2013 – Inforum  
  • Besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid. 
  • Lokale besturen ontsluiten het aanbod voor het participatie- en netwerktraject. Er staat wel nergens decretaal bepaald dat de lokale besturen dit op regionaal niveau moeten doen. Dit zijn experimentele projecten. 
  • Rol lokale besturen bij de vierde pijler 

Interessante praktijken

Mobiliteit en vervoerregiowerking

Wat is de impact van regiovorming op beleidsdomein mobiliteit?

In 2019 wilde de Vlaamse regering evolueren van een aanbod gestuurd openbaar vervoer-model (basismobiliteit) naar een vraag gestuurd model (basisbereikbaarheid). Daarbij wordt het openbaar vervoer afgestemd op de vraag van reizigers en de specifieke kenmerken van verschillende regio’s. Vlaanderen richtte 15 vervoerregio’s op om dat nieuwe OV-netwerk vorm te geven. Die zijn grosso modo in lijn met de referentieregio’s. Slechts enkele lokale besturen moeten, vanaf 2025, van vervoerregio veranderen.

De vervoerregio’s zijn een duurzame vorm voor versterkte samenwerking en besluitvorming tussen de lokale besturen, De Lijn, het departement MOW (dMOW) en Agentschap Wegen en Verkeer (AWV). In een vervoerregio heeft team MOW (De Lijn, AWV & dMOW) één stem en de lokale besturen samen ook één stem. Het voorzitterschap ligt in handen van een ambtelijke voorzitter van het Departement MOW en een politieke vertegenwoordiger van de lokale besturen. Zowel dMOW als De Lijn herstructureerden volgens de logica van de vervoerregiowerking. Zo heeft elke vervoerregio nu regionale mobiliteitsbegeleiders (dMOW) en vervoerregiomanagers (De Lijn).

Al snel werd duidelijk dat door het OV-netwerk grondig te hervormen, ook het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid een transformatie moest ondergaan. Daarom kregen de vervoerregio’s de opdracht om regionale mobiliteitsplannen te maken, in lijn met de Vlaamse Mobiliteitsvisie 2040 en binnen het mobiliteits- en ruimtelijk beleid richting 2050. Die regionale mobiliteitsplannen zijn leidend en de lokale  mobiliteitsplannen moeten hieraan voldoen. De opmaak van die lokale plannen is nu facultatief voor steden en gemeenten, al blijft het nuttig om voor specifieke lokale situaties zo’n plan op te maken.

Volgens het Decreet Basisbereikbaarheid zijn dit de bevoegdheden van de vervoerregio’ s:

“De vervoerregioraad is verantwoordelijk voor het voorbereiden, opmaken, opvolgen, evalueren en, in voorkomend geval, herzien van het regionaal mobiliteitsplan.

Binnen de krijtlijnen van het regionaal mobiliteitsplan heeft de vervoerregioraad, ondersteund door de mobiliteitsregie, de volgende taken:

1° regionale mobiliteitsprogramma's en -projecten die van strategisch belang zijn op het niveau van de vervoerregio prioriteren, opvolgen en evalueren;

2° aan de gewestelijke overheden advies geven bij de opmaak van het Geïntegreerd Investeringsprogramma;

3° het aanvullend net en het vervoer op maat bepalen en advies geven over het treinnet en het kernnet;

4° het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk bepalen, met uitzondering van fietssnelwegen, waarover de raad alleen advies uitbrengt;

5° het verknopen van de vervoers- en infrastructuurnetten bewaken en de combimobiliteit en de synchromodaliteit faciliteren;

6° maatregelen inzake verkeersveiligheid prioriteren, opvolgen en evalueren. Aandacht kan daarbij onder meer gaan naar het netwerk van trage wegen, schoolomgevingen en de verkeersveilige bereikbaarheid van scholen en tewerkstellingspolen voor voetgangers en fietsers;

7° maatregelen inzake doorstroming prioriteren, opvolgen en evalueren;

8° beslissen over het openbaar personenvervoer over water, vermeld in artikel 32/1;”

Hoe zal dit verder evolueren?

De voorbije legislatuur lag de focus van de vervoerregio’s op beleidsplanning. De regionale mobiliteitsplannen zijn afgewerkt. Het OV-netwerk (en Hoppinpunten) wordt gefaseerd uitgerold, met ondersteuning van De Lijn en studiebureaus.

Het meest zichtbare resultaat vandaag is de aanpassing van het hele OV-netwerk. De overige (infrastructurele) ingrepen worden zichtbaar vanaf volgende legislatuur. Omdat sommige maatregelen niet in de hele vervoerregio worden uitgerold, krijgen ook de streekintercommunales en andere intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een rol. Een groep van gemeenten kan hen de opdracht geven om subregionale uitdagingen aan te pakken.

De VVSG stelde een standpunt op over hoe die governance-structuur op een robuuste manier kan worden vormgegeven.

Welke uitdagingen kan je regionaal aanpakken?

De uitdagingen die regionaal aangepakt worden staan beschreven in de regionale mobiliteitsplannen. Je kan ze raadplegen op de websites van de vervoerregio’s. De thema’s zijn voor alle vervoerregio’s gelijk: veiligheid, fiets, openbaar vervoer op lange termijn, autoverkeer, parkeren, wegencategorisering; vrachtverkeer en logistiek, ruimte en toegankelijkheid.

Link met wetgeving? 

Praktijkvoorbeelden