Het gezin Stevens, woonachtig in een circa 15.000 zielen tellende gemeente, is geen modaal gezin. Het is te zeggen, mijnheer Stevens werkt, terwijl de moeder met vijf kinderen thuis de handen meer dan vol heeft. Zo vol dat het meer wel dan niet fout gaat.
Orde en hygiëne is een probleem, maar ook op vlak van de discipline schort het. Lise gaat op huisbezoek en probeert te voorkomen dat het water wordt afgesloten. Lise stelt problemen vast maar raakt niet verder dan de voordeur. Uiteindelijk gaat de school aan de alarmbel hangen. Het gezin heeft hulp nodig, maar blijft weigerachtig. Rechten worden aangeboden en verkend, maar niet uitgeput. Er is – klassiek – de trots; een zeker stigma gelieerd aan ‘hulp behoeven’. “We rooien het wel,” of “waar moeien ze zich mee?” Een belangrijk aspect van het werk van een sociaal werker is het opbouwen en bestendigen van een vertrouwensband.
Lise gaat opnieuw op huisbezoek en stelt dezelfde problemen vast. Er is bovenal hulp nodig om de woning leefbaar te maken. Vooral de bezorgdheid naar de kinderen toe is groot. Net voor de zomervakantie is de situatie dan ook urgent. Vader en moeder strubbelen initieel tegen, maar gaan langzaam maar zeker overstag. Lise mag, samen met een team potige klusjesmannen, de handen uit de mouwen steken. Na de opkuis zijn er voor de kinderen nieuwe matrassen en dekbedovertrekken; een frisse start. De aanpak om hier financiële steun voor te voorzien is uitzonderlijk, maar blijkt zoals verwacht een katalysator, de spreekwoordelijke voet tussen de deur waarlangs de andere problemen ook aangepakt kunnen worden.
Voor die brede methodiek worden meerdere instanties ingeroepen: het LAC, het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling, Familiezorg, de brugfiguur en Contextbegeleiding. Lise beseft al gauw dat als ieder binnen zijn eigen takenpakket blijft, elk bootje onder eigen vlag, de vooruitgang beperkt zal blijven. De samenwerking tussen de verschillende diensten, ad-hoc maar actief, wordt na een duwtje door het OCMW verder gecoördineerd door het Vertrouwenscentrum. “In grotere OCMW’s komt het misschien vaker voor, maar voor ons was het nieuw.”
Het initiatief voor de hulp komt eerder van de hulpverstrekkers dan van het gezin Stevens zelf; het is aanklampend. Uiteindelijk gaat het erom hen te helpen hun rechten uit te putten, ervoor te zorgen dat ze gebruik maken van de voordelen waar ze recht op hebben. Zo is er een maandelijks forfait van 10 euro voor groenten en fruit. Het lijkt weinig, maar voor mensen met een beperkt inkomen maken de kleine beetjes vaak het verschil. De familie Stevens krijgt ook 45 euro per kind per schooljaar voor de aankoop van schoolmateriaal, en een bijdrage socioculturele participatie voor inschrijvingsgeld van sportclub, bibliotheek, etc…
De vertrouwensband die het afgelopen jaar werd opgebouwd, wordt in stand gehouden met regelmatige gesprekken via o.a. het budgetbeheer. Het schoentje van die voet tussen de deur knelt al een stuk minder.