Kwartaalblikopfinanciën.png
Provider image

Elk kwartaal analyseren Jan Leroy, senior expert in data en analyse, en Ben Gilot, stafmedewerker financiën, de meest opmerkelijke bewegingen in de Vlaamse lokale financiën van de afgelopen 12 maanden.

Gegevens tot en met het eerste kwartaal van 2024

Belangrijke informatie bij het lezen

Bron

De gegevens komen van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). 

 

Besturen in de analyse

De data hebben betrekking op de Vlaamse gemeenten (inclusief districten) en OCMW’s. Verrichtingen van andere entiteiten, zoals autonome gemeentebedrijven of welzijnsverenigingen zitten er niet in. De 300 Vlaamse gemeenten en OCMW’s en negen districten moeten elk kwartaal hun transacties digitaal doorgeven aan het ABB. Ze doen dat ook bijna allemaal. De laagste score (met ‘slechts’ 98,7% dekking door het ontbreken van acht besturen), was er voor het tweede kwartaal van 2020. In alle andere kwartalen ging het om 99% of meer. De VVSG beschikt niet over kwartaalgegevens van individuele gemeenten of OCMW’s.

 

Glijdende som van vier kwartalen

We gebruiken glijdende data op jaarbasis, met telkens de som van de laatste vier kwartalen. De opeenvolgende gegevens overlappen elkaar dus voor 75%. Concreet bevatten de cijfers 2023 Q4 de som van alle kwartaalgegevens van 2023. In de gegevens van 2024 Q1 zitten die van de laatste drie kwartalen van 2023 en het eerste kwartaal van 2024. Zo vermijden we al te grote schommelingen door toevallige verschuivingen van verrichtingen tussen de verschillende kwartalen en brengen we elk kwartaal bedragen die een jaarcijfer benaderen.

 

Transacties, geen balans- of sectorale gegevens

De door Europa opgelegde kwartaalrapportering door lokale besturen bevat alleen transacties: verrichtingen die leiden tot een uitgaande of inkomende geldstroom. Het gaat dus niet om afschrijvingen of om balansgegevens zoals liquiditeiten of schulden. Die data zijn alleen beschikbaar via de jaarrekeningen. Ook het beleidsdomein of -veld (bv. cultuur, milieu, kinderopvang, …) hebben we niet.

 

Vier kwartalen ≠ één jaar

De gegevens uit de kwartaalrapportages vormen een benadering (!) van de uiteindelijke jaarrekening. De definitieve jaarafsluiting is eind januari, het moment waarop de gegevens over het vierde kwartaal van het vorige jaar moeten worden ingestuurd, nog niet gedaan. Daardoor zijn de kwartaalgegevens onvolledig. De verschillen met de jaarrekening zijn het grootst bij de minder frequente verrichtingen en het kleinst bij de grotere stromen. Concreet zien we voor de jaren 2020-2022 volgende verhoudingen tussen de kwartaalgegevens en de jaarrekeningen:

Ontvangsten: 91,6%:

  • Exploitatie: 93,5%
  • Investeringen: 78,8%
  • Financiering: 73,5%

Uitgaven: 94,9%:

  • Exploitatie: 96,5%
  • Investeringen: 90,5%
  • Financiering: 86,3%

Saldi

Het exploitatiesaldo (het verschil tussen de exploitatie-ontvangsten en -uitgaven) is een belangrijke financieringsbron voor de investeringen. De hoge inflatie van 2021-2022 deed de uitgaven sneller en eerder stijgen dan de ontvangsten, waardoor het exploitatiesaldo ongeveer 500 miljoen euro terugviel. Sinds begin 2023 kennen de ontvangsten een stevige inhaalbeweging, bijvoorbeeld door de indexering van de kadastrale inkomens voor de berekening van de onroerende voorheffing. Daardoor stijgt het exploitatiesaldo terug, waardoor het momenteel zelfs hoger uitkomt dan in 2020 en 2021.

 

Door van het exploitatiesaldo de netto-periodieke aflossingen af te trekken, komen we bij de autofinancieringsmarge (AFM). Die AFM is een belangrijke graadmeter (en norm) voor het structurele financiële evenwicht. De netto-periodieke aflossingen evolueren nauwelijks, waardoor het in 2022 sterk dalende exploitatiesaldo een direct negatief effect had op de AFM. Het stevige herstel dat we sindsdien zien, duwt ook de AFM weer opwaarts, zelfs tot boven de 1 miljard euro voor alle Vlaamse gemeenten en OCMW’s samen.

Investeringen

Lokale besturen blijven investeren in materieel vaste activa zoals wegen, rioleringen, gebouwen, enz., met een voortdurend stijgende grafiek tot gevolg. Die groei is mede het gevolg van de inflatie, die investeringen fors duurder heeft gemaakt. Extra euro’s zijn dus niet noodzakelijk zichtbaar in bijkomende realisaties. Toch blijft de verwachting dat de investeringsuitgaven tot het einde van de legislatuur zullen blijven stijgen. Een blik op de beginkredieten voor 2024 in de aangepaste meerjarenplannen 2020-2025 bevestigt dat ook, met een toename van 3,8% tegenover de beginkredieten voor 2023, al zijn de verschillen tussen de besturen zeer groot (zie grafiek). Verder weten we dat niet alle begrote investeringen ook effectief binnen de geplande tijd worden uitgevoerd.

Schulden en rente-uitgaven

Tot 2022 Q2 losten de gemeenten en OCMW’s meer leningen af dan ze er bijkomend aangingen, wat de uitstaande schulden deed dalen (grijze balken). Vanaf 2022 Q4 is dat gekeerd en stijgen de uitstaande schulden. Toch lijkt die groei alweer voorbij want tijdens de laatste vier kwartalen liggen de totale aflossingen weer boven de nieuwe leningen, wat de schulden weer doet dalen. Blijkbaar levert de ‘voeding’ vanuit het exploitatiesaldo opnieuw voldoende middelen om een groter deel van de investeringsuitgaven te dekken.

De wat hogere schulden gecombineerd met een rentestijging leidt tot een (beperkte) toename van de lokale intrestuitgaven, zowel in euro als in procent van de totale exploitatie-uitgaven. Deze kleine stijging komt er na een jarenlange en forse daling.

Personeelsuitgaven

De personeelsuitgaven ondergaan uiteraard in sterke mate de gevolgen van de talrijke indexeringen van de voorbije jaren. Terwijl hun aandeel in de totale exploitatie-uitgaven lang een dalende trend toonde, is er sinds 2023 sprake van een kleine stijging.

Daarnaast speelt bij de gemeenten en OCMW’s een andere belangrijke trend: de snelle vervanging van statutairen door contractanten. De uitgaven voor bezoldigingen (zonder werkgeversbijdragen) voor statutairen blijven, uitgedrukt in euro, vrijwel stabiel en duidelijk onder de lijn met de geïndexeerde uitgaven van 2020 Q4.

Het omgekeerde zien we bij bezoldigingen voor contractanten, die een stuk sneller stijgen dan wat puur op basis van de inflatie verwacht zou kunnen worden. Terwijl de uitgaven voor bezoldigingen van contractanten in 2020 Q4 nog 1,59 keer die van de statutairen bedroegen, is die verhouding in 2024 Q1 al gestegen naar 2,20.

 

De toename van het aantal contractanten gaat in de Vlaamse gemeenten en OCMW’s gepaard met de opbouw van een tweede pijler voor deze groep personeel. Op jaarbasis gaan deze uitgaven stilaan richting de 100 miljoen euro. De stijging is te wijten aan drie elkaar versterkende factoren: meer contractanten (grotendeels ter vervanging van statutairen), met gemiddeld hogere lonen (vroeger zaten contractanten vooral in de personeelsgroepen D en E) en een hoger bijdragepercentage. Dat laatste zit intussen gemiddeld boven de 3% (rechteras van de grafiek). De schommelingen in deze grafiek hebben vooral te maken met de overgang van veel besturen van de groepsverzekering bij Belfius en Ethias (tot eind 2021) naar (vooral) het pensioenfonds OFP Prolocus vanaf 2022.

OCMW-hulpverlening

De OCMW-uitgaven voor individuele hulpverlening (leefloon en andere) zijn sinds begin 2022 sterk gestegen: van 600 naar 900 miljoen euro per jaar. Dat heeft veel te maken met de toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne en het hoger aantal mensen dat op het OCMW een beroep doet sinds het uitbreken van de energiecrisis. Ook in verhouding tot de totale lokale exploitatie-uitgaven stellen we een toename vast van ongeveer 5,4 naar 6,5%.

Energie-uitgaven

De torenhoge inflatie die we in 2021 en 2022 hebben gekend, werd vooral aangevuurd door de energieprijzen. Dat hebben ook de lokale besturen duidelijk ondervonden, met op enkele maanden tijd energie-uitgaven die in euro en in procent van de exploitatie-uitgaven ongeveer verdubbelden. Het goede nieuws is dat we stilaan teruggekeerd zijn naar normale niveaus.

Financiële ontvangsten

Lokale besturen genereren ook financiële inkomsten. De belangrijkste komen van dividenden uit participaties die vooral gemeenten aanhouden in bijvoorbeeld de energiesector. Die dividenden vertonen al jaren een dalend verloop, zowel in bedragen als qua aandeel in de exploitatie-ontvangsten. Dat daalde in de beschouwde (korte) periode met één procentpunt.

Dat de marktrente de laatste jaren is gestegen, blijkt duidelijk uit de evolutie van de rente-inkomsten op (vooral kortlopende) beleggingen. In verhouding tot de totale exploitatie-ontvangsten blijft het aandeel ervan echter marginaal.

Download de PDF

Contact