2021Lokaal09 - Patriek Delbaere.png
Provider image

Vlaanderen geeft structureel te weinig subsidies voor de bouw van nieuwe scholen en sommige gemeenten stoten hun eigen onderwijsnet af. Een spijtige zaak, want gemeenten kunnen via hun eigen scholen werken aan samenlevingsopbouw. Voor Patriek Delbaere, algemeen directeur van OVSG, is eigen onderwijs voor een gemeente of stad geen kostenpost, maar een kans.

Deze eerste september is de laatste ‘eerste schooldag’ voor algemeen directeur van OVSG Patriek Delbaere, in januari 2022 gaat hij op pensioen. De staat van het onderwijs in Vlaanderen kent hij als geen ander, hij werkt al sinds 1989 voor de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten, in 2004 werd hij er algemeen directeur.

Het laatste anderhalf jaar stond het onderwijs in Vlaanderen volledig in het teken van corona. ‘De pandemie was een donderslag bij heldere hemel,’ zegt Patriek Delbaere. ‘Van de ene op de andere dag moesten de scholen dicht, van lesgeven voor de klas schakelden alle leerkrachten over naar afstandsonderwijs. Niet eenvoudig voor het basisonderwijs en absoluut te mijden voor het secundaire praktijkonderwijs dat onze TSO-, BSO- en KSO-scholen bieden. Ook onze academies en centra voor volwassenenonderwijs moesten lange tijd de deuren dicht houden, terwijl leerlingen er net behoefte aan hadden om hun kunst te kunnen beoefenen in een moeilijke periode.

Het was een ongekende uitdaging voor de schoolbesturen en de directeurs om van de scholen organisatorisch een veilige plaats te maken. In het secundair onderwijs viel veel weg, ook alle activiteiten op het einde van het schooljaar, met alle gevolgen van dien. Het socio-emotionele aspect werd onderschat: de school is meer dan een onderwijsinstelling, het is een ontmoetingsplaats en een veilige haven voor leerlingen. Het scherpe rapport van de Kindercommissaris met getuigenissen van leerkrachten en kinderen toonde ook aan dat veel leerlingen het zwaar hadden.

Bovendien verdwenen sommige kinderen helemaal van de radar. De stad Antwerpen stelde vast dat dit gebeurde met een op de drie kinderen, ook al deden leerkrachten veel moeite om contact te houden en brachten ze soms het lesmateriaal zelf naar de kinderen thuis. Dat het onderwijs in Vlaanderen standhield was een voorbeeld voor de rest van de maatschappij. Dat dit lukte, kwam door de spankracht van de leerkrachten, directies en de besturen.’

 

Tegelijk reed de digitale trein het onderwijs binnen. ‘Vlaanderen wil elk kind een laptop geven, een goede zaak, en OVSG heeft meegeholpen bij de verdeling van de gratis laptops. Digitaal werken vergde een omschakeling, ook van onze pedagogisch begeleiders. Normaal gaan onze begeleiders ter plaatse naar de scholen en academies, nu verliep het contact digitaal. Met webinars hielpen we leerkrachten om goed digitaal les te geven, we stelden instrumenten ter beschikking. Het leerde ons dat digitaal en hybride lesgeven kansen biedt om beter te differentiëren. De relancemiddelen die de Vlaamse regering vanaf 1 september ter beschikking stelt voor de digitalisering van het onderwijs, zijn een belangrijke opsteker. We hopen dat dit een onderdeel wordt van structurele subsidies. Laptops zijn na drie jaar verouderd, we moeten er voortdurend nieuwe kunnen kopen. De toekomst zal digitaal zijn.’

 

Toch stoten sommige gemeenten hun scholen af. Hoe komt dat? ‘Ik begrijp dat besturen voortdurend keuzes moeten maken onder invloed van financiën en efficiëntie. Toch is dat misleidend. Vlaanderen subsidieert het onderwijzend personeel volledig, steden en gemeenten hoeven de pensioenfactuur van leerkrachten niet zelf te betalen, in tegenstelling tot die van hun andere statutairen. Bovendien is basisonderwijs een kerntaak van de gemeente. De gemeente garandeert het welzijn van de burger, van de wieg tot het graf. Daarom wordt basisonderwijs het best lokaal, dicht bij de kinderen, georganiseerd en aangestuurd. De gemeente is ook goed geplaatst om eigen klemtonen te leggen. Ze kan ervoor zorgen dat onderwijs vlot toegankelijk en zo goed als gratis is, wat perspectieven opent voor mensen die het minder breed hebben. Nog altijd zijn er kinderen die dankzij de school voor het eerst in hun leven de zee zien. Onderwijs draagt ertoe bij dat de gemeente nog meer de verbinding kan maken met alle inwoners, ook met kinderen.’

 

Dat kunnen andere onderwijsnetten toch ook? ‘Als gemeente kun je extra klemtonen leggen en andere doelen bereiken, zoals een goede toekomst bieden aan iedereen. Ook de nabijheid en de lokale verbondenheid is van belang. Driekwart van de lagereschoolkinderen loopt school in de eigen gemeente, in de eigen buurt. Een school is een troef voor de gemeente om nieuwe inwoners aan te trekken, net zoals voldoende handelaars en een ruim vrijetijdsaanbod. Een eigen school is ook een hefboom voor de andere onderwijsnetten. De markt speelt hier ook: wat de ene school doet, kan de andere positief beïnvloeden. Inburgering, kansarmoede, welzijn… de gemeentelijke school heeft een voorbeeldfunctie. Als gemeenten het onderwijs loslaten om andere dingen te realiseren, is dat jammer, want onderwijs is geen kostenpost, onderwijs is een kans. Sommige ouders kiezen weldoordacht voor de gemeenteschool, een vorm van passieve onderwijsvrijheid. Als ouders en leerkrachten menen recht te hebben op een gemeentelijke school, moet de gemeente hiermee rekening houden.’

‘Bij de herbestemming van een kerk moet het gemeentebestuur in een traject alle betrokkenen horen, maar een school kan in twee weken met één gemeenteraad overgeheveld worden. Dat is niet correct. Gemeentelijk onderwijs is democratisch en georganiseerd door de lokale overheid. Die laatste moet ook respect hebben voor de lokale gemeenschap.

 

Bijna een op de vier basisscholen is gemeentelijk. Bijna alle academies zijn in handen van lokale besturen, ze kosten ook geld en daar hoor je nooit van een overheveling. Vanwaar dat verschil? ‘Dat is historisch gegroeid. Het deeltijds kunstonderwijs wordt pas sinds 1989 als onderwijs beschouwd, tevoren hoorde het bij cultuur en het heeft ook nooit geleden onder de schoolpactoorlogen. Omdat er weinig alternatief is, speelt de kostprijs veel minder. Het is verbonden aan het vrijetijdsaanbod in een gemeente, kunstonderwijs zit soms in de portefeuille van de schepen van Cultuur en door het concept Brede School maken veel academies gebruik van de accommodatie van de gemeentelijke lagere school.’

 

Lokale besturen staan in voor flankerend onderwijsbeleid. Spelen ze hun rol op dat vlak voldoende? ‘Ik denk het wel. Flankerend beleid is een containerbegrip en omvat van alles, van gemeenschappelijk vervoer tot middagtoezicht. Wat de gemeente voor haar eigen onderwijs organiseert, moet ze ook voor de andere netten doen. Voor een gemeente met veel scholen op haar grondgebied betekent dat veel geld. Maar een gemeente kan ook flankerend beleid voeren bij het creëren van gelijke kansen en het tegengaan van kansarmoede. Denk aan de cultuurpas. Ook voor taal en inburgering lopen er initiatieven.’

 

Zijn alle schooldirecteuren bereid die rol breed in te vullen? ‘Dat is niet eenvoudig. Uiteraard moet een schooldirecteur zijn kerntaak, met name het aansturen van het pedagogische team, kunnen uitvoeren. De Nederlandse werkwijze waarbij scholen kindercentra worden, is interessant, met een aparte coördinator voor de Brede School.’

 

Dat is vooral praktisch. Om een maatschappelijke rol te vervullen moet je kinderarmoede kunnen capteren. Zijn leerkrachten daarvoor voldoende uitgerust? leerkrachten daarvoor voldoende uitgerust? ‘Veel leerkrachten spannen zich in om de zwakkere leerlingen mee te nemen. Onze pedagogisch begeleiders ondersteunen schoolteams om hen te helpen omgaan met kansarmoede. Sommige leerkrachten kiezen dan weer heel bewust om te komen lesgeven in het niet zo evidente Brussel, ze komen van heinde en ver. Tegelijk vergt de situatie in de klas veel meer inspanningen. Een leerkracht kan één of twee leerlingen met zware problemen aan. In een school met vooral kansarme leerlingen wordt dat moeilijker. Om dat recht te trekken heb je meer maatregelen nodig, ook van andere sectoren, zoals cultuur en welzijn. Dit overstijgt onze rol.’

‘Daarom is het goed dat Vlaanderen besliste voor de financiering van het basisonderwijs rekening te houden met socio-economische indicatoren. OVSG heeft er altijd voor gepleit om boven op de basis een extra financiering te bieden die rekening houdt met de taal van de leerling, de buurt of het diploma van de moeder. Toch wordt het er niet eenvoudiger op, want de diversiteit in de klas blijft toenemen. De hele wereld zit in een klas, in de grote stad én in kleinere gemeenten. Hierdoor wordt taal, het onderwijsinstrument bij uitstek, een drempel voor sommige kinderen. Kinderen van verschillende leeftijden komen samen in één klas. Als de onderwijskwaliteit in Vlaanderen achteruit gaat, moet je ook rekening houden met de populatie in de klassen. Die is compleet anders dan tien of twintig jaar geleden. Hiervoor is een andere mindset vereist bij de leerkrachten, en ook de opleiding moet hiermee rekening houden.’

 

Biedt de verlaging van de leerplicht soelaas als het over taal gaat? ‘Voor sommigen is dit een fetisj. De leerplicht ligt op zes jaar, federaal is er een akkoord om dat naar vijf jaar te brengen, maar eigenlijk lopen bijna alle kinderen in Vlaanderen school vanaf hun 2,5 jaar. Hooguit duizend kinderen gaan niet naar de kleuterschool. Van Vlaanderen mag een kind pas na voldoende dagen kleuteronderwijs naar de lagere school. Daar komt ook nog een taalscreening bij en ook de kinderbijslag speelt een rol. De leeftijd voor de leerplicht verlagen zal in de realiteit niet zo veel veranderen. Belangrijker is wat we investeren in het kleuteronderwijs. Het belang van het kleuteronderwijs kunnen we niet overschatten. Op die jonge leeftijd hebben kinderen zo veel mogelijkheden. Volgens studies leert een kleuter exponentieel meer dan een student in het hoger onderwijs. We moeten de nadruk, én de middelen en mankracht, dus op het kleuteronderwijs leggen. Na jaren ijveren wordt nu de financiering voor het kleuteronderwijs eindelijk gelijk getrokken met die van het lager onderwijs. Ook het budget voor kinderverzorgers verdubbelt nu, dat is een heel goede zaak voor de kwaliteit en omkadering van het kleuteronderwijs.’

 

Taal lijkt de rode draad? ‘Taalverwerving en -versterking vormen een uitdaging. Heel wat kinderen komen op latere leeftijd in het onderwijs terecht, als analfabeten. Een kind van zes uit Afghanistan heeft dikwijls nog nooit een school van binnen gezien. Tegelijk komen er Syriërs of Zuid-Amerikaanse kinderen in die klas, kinderen met andere achtergronden en omstandigheden. Wat er zich werkelijk in het klaslokaal afspeelt, wordt onderschat. Er zijn andere disciplines nodig naast die van het onderwijspersoneel. Gent werkt nauwgezet met brugfiguren die verbanden leggen met de brede samenleving. Ook andere gemeenten zien de noodzaak hiervan in.’

‘Een klas is enorm heterogeen. Naast kinderen met een rugzak vol trauma’s en problemen zitten modale kinderen of kinderen van expats die alle kansen krijgen. Een gestandaardiseerde strategie is niet de juiste keuze. Precies daarom kan digitalisering een val zijn. Met een digitale gestandaardiseerde werkwijze slaan we de bal mis. Digitalisering moet een middel zijn om meer geïndividualiseerd te werken en leerlingen gedifferentieerd op te volgen. Dat veronderstelt ook inzicht in de leerprocessen en voldoende capaciteit bij het onderwijzend personeel.’

 

Vinden scholen dan genoeg leerkrachten? ‘We stevenen inderdaad af op een tekort aan leerkrachten. We hebben ook masters en andere disciplines in de klas nodig. De problemen van de school zijn de problemen van de maatschappij. Alle beroepen waarin je veel contact met mensen hebt, staan onder druk. Ook de ouders zijn kritischer geworden, ze stellen bijvoorbeeld attesten in vraag. Het evenwicht lijkt zoek. Dat weegt op het imago van het onderwijs. Het zal een langdurige en meervoudige aanpak vragen om mensen te overtuigen dat dit een beroep is dat ertoe doet, dat belangrijk is en dat op een correcte maatschappelijke manier gehonoreerd moet worden. Vandaag kennen bepaalde lerarenopleidingen veel zij-instromers, want één op de drie kiest pas na een andere carrière voor het onderwijs. Financieel worden ze afgestraft want ze verliezen hun anciënniteit. Bovendien is het nooit zeker dat een klas blijft bestaan en dat hun betrekking behouden blijft en dat is niet evident voor iemand van dertig of veertig. Vlaanderen begrijpt dit, maar iedere toeslag voor het personeel verhoogt de factuur met miljoenen euro’s.’

 

In een interview uit 2012 waarschuwde je al voor de hoge geboortecijfers, waardoor er nieuwe scholen nodig waren. Hoe staat het daar ondertussen mee? ‘Niet alleen door de geboortetoename, ook door migratie ligt er druk op de infrastructuur en er is nog altijd geen structurele strategie. Integendeel, ondanks alle inspanningen is er een historische achterstand.’

‘Als Vlaanderen de belofte zou nakomen die het deed toen onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid werd, zou het elk jaar 400 euro per leerling moeten vrijmaken om het scholenpatrimonium om de vijftig jaar te vernieuwen. Dat is 300 euro meer dan nu. Ik heb nog geen minister of parlement gehoord met een masterplan om deze achterstand structureel af te bouwen. Ondertussen bouwen we wel scholen, maar met allerlei afzonderlijke budgetten en eenmalige beleidsimpulsen. Op de wachtlijst voor inschrijvingen zijn de fysieke rijen alleen maar vervangen door digitale. Dat iemand twee kilometer verder naar een andere basisschool moet, tot daar aan toe, maar dat iemand die voor een technische school kiest in een kunsthumaniora terechtkomt, is niet aanvaardbaar. Kwaliteit van het onderwijs betekent dat Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid neemt en zorgt voor voldoende capaciteit.

 

Hoe is de participatie van ouders geëvolueerd? ‘Positief. School- en ouderraden versterken de participatie, al denk ik dat de instrumenten nog beter kunnen, want dat ouders meedenken doet er echt toe. Tegelijk neemt de bemiddeling tussen ouders en leerkrachten toe, zowel over schoolresultaten als over gebeurtenissen op school, of tussen ouders. Ook een oudervereniging moet vaker bemiddelen.’ ‘Maar hoe gaan we om met ouders die relatief ver van school staan? Ook als ze de taal niet goed spreken, moeten ouders weten wat er op school gebeurt. Ouders en school moeten zich verbonden voelen met de school. Toen ik opgroeide, steunden de ouders de school als een kind op zijn kop kreeg van een leerkracht. Nu bekritiseert de ouder de school. Ouderbetrokkenheid betekent dat de ouders zich betrokken weten bij beslissingen en bij de manier waarop een school tot beslissingen komt. Het houdt veel meer in dan het schoolreglement van twintig pagina’s ondertekenen. Het is een contract waarin de school het vertrouwen krijgt, omdat ouders weten dat zij pedagogisch het beste voorheeft met hun kind en die verantwoordelijkheid verdient.’

 

Welke mijlpaal is voor jou de belangrijkste van de voorbije dertig jaar? ‘Onze blijvende aandacht voor gelijke kansen in het onderwijs die we nu vertaald zien in middelen, vind ik de verdienste van OVSG, ook omwille van het maatschappelijke belang. Op het vlak van scholenbouw ben ik er trots op dat we hebben bereikt dat de btw op scholenbouw verlaagd is van 21 naar 6%. Het was niet uit te leggen dat een hotel bouwen 6% btw kostte en een school 21%. Dat dit nu ook 6% is, is terecht.’

 

Wat adviseer je Walentina Cools, je opvolgster? ‘Geduld hebben, nooit opgeven en altijd je doel voor ogen houden.’ •

 

Nathalie Debast is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 09 | 2021