Driekwart van de ruim 11.000 brandweermensen in Vlaanderen zijn vrijwilligers. Onnodig te zeggen dat hun engagement en hun inzet onmisbaar zijn voor de kwaliteit en de betaalbaarheid van de dienstverlening. De meeste hulpverleningszones en hun brandweerposten slagen erin voldoende vrijwilligers aan te trekken en bij het korps te houden, maar toch wordt dat elk jaar iets moeilijker.
Daarom nam Netwerk Brandweer, het samenwerkingsverband van de Vlaamse hulpverleningszones en de VVSG, twee jaar geleden het initiatief om de probleemstelling en mogelijke oplossingen uit te diepen. Dat gebeurde in samenwerking met de Brandweervereniging Vlaanderen en de Waalse zusterorganisatie, en onder begeleiding van consultant Vrijwilligerswerkwerkt. De visienota over de vrijwilligershervorming is af. De bal ligt nu in het kamp van de minister van Binnenlandse Zaken en de FOD BiZa. Hun engagement is nodig voor aanpassingen aan het statuut van de vrijwilliger en voor de financiering van de verandering.
Lokaal praat over de nota met drie mensen van de projectgroep. Katrien De Maeyer is zonecommandant van de zone Rand, actief in 21 gemeenten aan de oostzijde van Antwerpen. De zone telt twintig brandweerposten met ongeveer 700 vrijwilligers, 50 operationele en 25 administratieve beroepskrachten. Jeroen Vanderstraeten is directeur ondersteunende diensten van de zone Vlaamse Ardennen. Van de 418 medewerkers zijn er meer dan 390 vrijwilligers. Eén permanentiepost in Zottegem werkt deels met vrijwilligers en deels met beroepsmensen, de overige acht posten draaien puur op vrijwilligers. Hans Clarysse is voorzitter van de Brandweervereniging Vlaanderen, die alle zones verenigt, en vrijwillig brandweerman in de post Wevelgem van de hulpverleningszone Fluvia. De post werkt uitsluitend met vrijwilligers.
Waarom wordt het moeilijker om vrijwilligers aan te trekken?
Jeroen Vanderstraeten: ‘Wie vrijwillig brandweerman of -vrouw wil worden, moet 264 uur opleiding volgen. Voor wie werkt, betekent dat gedurende een jaar elke zaterdag vrijmaken, regelmatig ook de zondagmorgen. Alle kandidaten moeten datzelfde traject volgen, er is geen maatwerk mogelijk.’
Katrien De Maeyer: ‘We willen naar een modulair systeem gaan, met verschillende niveaus van intensiteit en betrokkenheid. De drempel voor kandidaat-vrijwilligers moet lager worden, zonder dat aan de kwaliteit van de brandweer wordt geraakt.’
Hans Clarysse: ‘De kwaliteit van de opleiding is veel belangrijker dan het aantal uren. Een brandweervrijwilliger moet een zekere basiskennis hebben, maar er is meer ruimte nodig voor een opleiding op maat die rekening houdt met de kennis en de competenties van de kandidaten. Daar zijn natuurlijk ook grenzen aan, want de kernopdracht blijft uiteraard dat de brandweer snel en adequaat moet interveniëren. Daarvoor heb je op elk moment voldoende mensen nodig om uit te rukken.’
Wat zou zo’n modulair systeem kunnen betekenen?
Jeroen Vanderstraeten: ‘Bij een stormweekend in het voorjaar waren 180 vrijwilligers tegelijkertijd actief in de zone. Ze moesten onder meer wegen vrijmaken van omgewaaide bomen. Is het noodzakelijk dat iemand voor die taak de volledige opleiding van 264 uur heeft afgewerkt? Nee. Een persoon die bijvoorbeeld in de tuinaanneming werkt, heeft de juiste vaardigheden en zou perfect een brandweervrijwilliger kunnen zijn die opgeroepen wordt bij een zware storm. Die kandidaten lopen we nu mis.’
Katrien De Maeyer: ‘Het gaat nog verder. Een brandweergemeenschap heeft niet enkel vrijwilligers nodig die alles van een brand of een storm afweten, maar ook vrijwilligers die kunnen ondersteunen. Bij de brand op het Groot Schietveld onlangs waren onze vrijwilligers 48 uur in de weer. Zij moesten te eten en te drinken krijgen. Waarom zouden we geen vijf koks als vrijwilliger kunnen aantrekken die klaarstaan wanneer dat nodig is? Nu moet die bevoorrading via een aanbesteding gebeuren. Een ander voorbeeld. We hebben nogal wat jonge gezinnen waar beide ouders brandweervrijwilliger zijn. Zij kunnen nooit samen van wacht zijn omdat er iemand bij de kinderen moet zijn. Wat hebben zij nodig? Een vrijwillige babysit of kinderoppas als er een oproep is. Het statuut moet ons de mogelijkheid bieden vrijwilligers aan te trekken voor de brandweertaken én voor het faciliteren van de brandweertaken. Binnenlandse Zaken brengt daar tegenin dat we die ondersteunende mensen onder het gewone vrijwilligersstatuut kunnen aantrekken, maar wij willen dat ze volwaardig deel uitmaken van de brandweergemeenschap.’
De nota over de toekomst van de brandweervrijwilliger wijst ook op de veranderende maatschappij. Wat wordt daarmee bedoeld?
Hans Clarysse: ‘Toen ik dertig jaar geleden brandweervrijwilliger werd, was het eenvoudig: kwam er een oproep en was mijn vrouw aan het werk, dan bracht ik onze dochter snel naar de grootouders. Nu zijn grootouders vaak zelf nog beroepsactief of ze wonen niet meer om de hoek. Bovendien hebben veel jonge mensen een zeer druk beroepsleven, hobby’s en willen ze voldoende tijd hebben voor gezin en familie. Daar de brandweer bijnemen is niet eenvoudig.’
Katrien De Maeyer: ‘De analyse die we samen met Vrijwilligerswerkwerkt hebben gemaakt is duidelijk. De jongere generatie wil niet alles laten vallen voor de brandweer. Ze heeft gezin, werk, hobby’s en dan komt de brandweer. Voor de oudere vrijwilligers kwam en komt de brandweer altijd op de eerste plaats. Ik merk die verandering ook in onze zone. Als organisatie moet je daar rekening mee houden en verschillende mogelijkheden geven aan kandidaat-vrijwilligers.’ Jeroen Vanderstraeten: ‘Gelukkig stellen we vast dat het verantwoordelijkheids- en groepsgevoel er wel degelijk is bij onze vrijwilligers, ook de jongere. De eerste stap, nieuwe kandidaten aantrekken, is de moeilijkste, omdat we geen maatwerk kunnen bieden.’
Hans Clarysse: ‘Dat klopt. Voor wie eenmaal toegetreden is, wordt de brandweer algauw een hechte familie die het hoofd biedt aan situaties waar anderen van weglopen.’
Katrien De Maeyer: ‘Onvoldoende op maat kunnen werken speelt de brandweer ook parten als een vrijwilliger ten gevolge van leeftijd of fysieke problemen niet meer alle brandweertaken kan uitvoeren. Volgens het huidige statuut is het alles of niets, alle vrijwilligers moeten alle opleidingen en oefeningen blijven doen. En dus moet je mensen met veel ervaring laten gaan die bepaalde brandweertaken nog prima kunnen opnemen of hun kennis kunnen overdragen aan jongeren.’
Jeroen Vanderstraeten: ‘Dat botst met het gevoel van de brandweerfamilie. Een familielid duw je toch niet de deur uit.’
In hoeverre heeft de zonevorming van zes jaar geleden de afstand van de vrijwilligers tot de brandweer vergroot? Is dat ook een deel van het probleem?
Jeroen Vanderstraeten: ‘De zonevorming heeft geraakt aan structuren en gevoeligheden, de posten werden gelijkgeschakeld, de verwachtingen werden groter. Alles moest beter, efficiënter, meer volgens de wetgeving. Daar staan zeker voordelen tegenover, bijvoorbeeld op het vlak van infrastructuur en materieel. Het is geen geheim dat er wat oudere vrijwilligers hebben afgehaakt, maar de onvrede is stilaan weggeëbd. Veel nieuwe vrijwilligers hebben de tijd van vóór de grotere zones niet gekend.’
Hans Clarysse: ‘Het is belangrijk dat leidinggevenden luisteren naar alle vrijwilligers en beroepsmensen in heel de organisatie, want uiteraard is de afstand in een zone groter dan vroeger. Toch evalueer ik de zonevorming positief. Vroeger werd mijn brandweerpak één keer per jaar gewassen, nu gebeurt dat elke keer als het vuil is. Onze post heeft een volledig nieuw autopark. We vormen nu een netwerk met andere posten. Als vandaag onze post niet uitrijdt, dan komt er een andere ter plaatse. Dat is toch een zeer grote vooruitgang.’
Katrien De Maeyer: ‘We gaan ook wel naar een nieuw evenwicht tussen het zonale en het lokale. Zo hebben wij de voorbije jaren zonale campagnes gevoerd om vrijwilligers aan te werven. Maar een vrijwilliger moet binnen drie, vier, vijf minuten in de kazerne zijn. Die trek je dus lokaal aan. Dit jaar gaan we de werving weer meer lokaal doen, met zonale ondersteuning en binnen een zonaal kader en budget.’
Jeroen Vanderstraeten: ‘Bij ons is net hetzelfde gebeurd. Niet de brandweerzone werft aan, maar de post. Mensen zijn fier op hun kazerne. Het zonale kader is belangrijk, maar de lokale eigenheid evenzeer.’
Hans Clarysse: ‘Nieuwe vrijwilligers aantrekken doe je niet met nationale of zonale acties, maar door mensen in je familie en vriendenkring aan te spreken en warm te maken voor de brandweer.’
Hoe zit het met de verhouding tussen beroepskrachten en vrijwilligers?
Katrien De Maeyer: ‘We hebben beroepskrachten nodig om de basis te borgen, vooral wat wij de koude taken noemen: ervoor zorgen dat de nodige aankopen gebeuren, dat de auto’s in orde zijn, dat de kledij gewassen is. Onze vrijwilligers zorgen voor de dynamiek. Hoe meer vrijwilligers je hebt om mee te werken, mee te denken, projecten uit te tekenen, hoe dynamischer je zone is. Als vrijwilligers alleen maar oefenen en interveniëren, zal de zone ook wel blijven draaien, maar je kunt veel meer verwezenlijken als zij vanuit hun achtergrond, opleiding, beroep, interesses meewerken aan de zonewerking. Je mag ook niet vergeten dat veel beroepskrachten eerst vrijwilliger zijn geweest. En dat veel vrijwilligers beroepskrachten zijn in andere zones. Zeker vijftig van onze vrijwilligers zijn beroeps in Antwerpen, Mechelen of Brussel. Dat leidt tot een kruisbestuiving van goede ideeën en ervaringen.’
Hans Clarysse: ‘Ik zie geen probleem tussen beroepsmensen en vrijwilligers, integendeel. Het is iedere keer een verrijking om met elkaar samen te werken.’ Katrien De Maeyer: ‘Ik kan het niet hebben dat er gesproken wordt over vrijwilligers en professionelen. Alle vrijwilligers zijn professioneel, punt.’
De nota pleit ook voor ander leiderschap, met een goed evenwicht tussen task- en peoplemanagement. Wat betekent dat?
Katrien De Maeyer: ‘De brandweer is op interventievlak hiërarchisch gestructureerd. Dat kan niet anders, want bij interventies is er geen tijd en ruimte voor overleg. Maar diezelfde hiërarchische benadering aanvaarden de brandweermannen en -vrouwen niet meer tijdens de oefeningen of de vergaderingen. Leidinggevenden moeten dus niet alleen oog hebben voor de uit te voeren taken, maar ook voor de mensen en hun competenties. Daar is te lang geen aandacht voor geweest, ook niet in onze opleidingen. Pas in het KB opleidingen van 2016 komen HR, situationeel leiderschap en peoplemanagement ter sprake. Als we voldoende mensen willen aantrekken en houden, hebben we nieuwe types van leiders nodig. Vorig jaar hebben we in de zone een leiderschapstraject gedaan voor de officieren, straks volgen de onderofficieren. Het is moeilijk een stijl van jaren te veranderen. We zetten nu bijvoorbeeld heel hard in op feedback na een interventie, vroeger was dat niet bespreekbaar.’
Jeroen Vanderstraeten: ‘Veel vrijwilligers hebben door hun beroepservaring veel knowhow. Als je een dakconstructie moet ondersteunen, kan de inbreng van vrijwilligers-dakwerkers heel nuttig zijn. Je ziet dat de nieuwe leiderschapsstijl steeds meer ingang vindt, al is hij nog niet voor iedereen weggelegd.’
Hans Clarysse: ‘Een brandweerkorps is een goudmijn aan competenties. Het zou goed zijn dat iedere zone een inventaris maakte van de kennis en de vaardigheden die ze in huis heeft. Nu blijven die nog te vaak onderbenut.
De nota is af, wat is nu de volgende stap?
Katrien De Maeyer: ‘Deze nota is de visie van Netwerk Brandweer, de BVV, de Waalse collega’s en de VVSG. Nu is er een formeel engagement nodig van Binnenlandse Zaken voor de financiering en de aanpassing van de wetgeving. We willen van onderuit mee vorm geven aan de regelgeving. Nu is het beleid te veel gericht op wat brandweer en brandweervrijwilliger moeten kunnen en doen, alles ligt tot in detail vast. Veel beter is het om met doelstellingen te werken vanuit een duidelijke visie en het aan de zones over te laten om dat kader in te vullen. De zones zijn zo verschillend, de doelstellingen zijn op verschillende manieren te bereiken. Wat werkt voor de ene zone, werkt misschien niet voor een andere, hoewel beide dezelfde opdracht hebben.’
Jeroen Vanderstraeten: ‘Het statuut van de vrijwilliger moet werkbaar zijn, het moet ruimte laten aan de zone en het lokale bestuur.’
Zijn de vrijwilligers betrokken geweest bij het traject?
Jeroen Vanderstraeten: ‘Ze weten dat we bezig zijn met die visie, maar we willen nu nog geen valse verwachtingen scheppen. Als Binnenlandse Zaken zich engageert, willen we hen mee in het bad trekken. De basis moet echt betrokken worden bij de uitwerking, dat is een breekpunt.’
Katrien De Maeyer: ‘Intussen gaan veel zones al aan de slag met de inzichten van de nota. Er zijn de leiderschapstrajecten. We werken al met verschillende vormen van engagement door de vrijwilligers in te zetten volgens hun competenties en interesses. Een vrijwilliger met veel ICT-kennis, iemand die een communicatiebureau runt, het zou gek zijn al die vakkennis niet in te zetten. We proberen de geest van de visie al uit te rollen en projecten op te zetten. Ik geloof heel sterk in de diversiteit aan competenties bij vrijwilligers om samen toch één doel na te streven. Als ook Binnenlandse Zaken zich daarachter schaart, zal dat de vrijwilligerswerking van de brandweer een nieuw elan geven.’ •
Bart Van Moerkerke is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 07-08 | 2021