Sinds de invoering van de beleidsen beheerscyclus (BBC) in 2014 gaan gemeenten en OCMW’s geen leningen meer aan voor de financiering van investeringen (de vroegere buitengewone dienst), maar om een evenwicht te realiseren tussen alle uitgaven en ontvangsten die in een bepaald jaar moeten gebeuren. Vanuit die benadering staat er dus geen rem op de maximale hoeveelheid schulden. Maar daarnaast is er de zogenaamde autofinancieringsmarge, die bepaalt dat een bestuur op het einde van de planningsperiode in staat moet zijn om met het overschot uit de exploitatie ten minste de recurrente schuldaflossingen te financieren.
Of het een met het ander te maken heeft, vergt bijkomend onderzoek, maar een vaststelling is in elk geval dat het bedrag van de financiële schulden van de Vlaamse gemeenten en OCMW’s sinds 2014 sterk is afgenomen. Dat blijkt duidelijk uit grafiek 1. Voor alle duidelijkheid: het gaat om de totale financiële schulden, zonder aftrek van de schulden van het OCMW bij de gemeente. Deze onderlinge schulden bedroegen in 2021 minder dan 20 miljoen euro. Het is niet zo dat de lokale investeringen in de betrokken periode zouden zijn stilgevallen. Wellicht heeft de BBC er mee voor gezorgd dat besturen kritischer kijken naar leningen, en die niet, voor een lager bedrag of pas later opnemen. Gemeenten en OCMW’s laten dus meer de echte thesaurienoden spelen en niet het pure feit dat er een grote investering op de planning staat. Dat vermoeden wordt bevestigd door de vaststelling dat, zeker de laatste jaren, diezelfde besturen hun voorraad liquide middelen wat hebben afgebouwd, nl. van 4,7 miljard euro in 2017 naar nog 3,8 miljard euro eind 2021.
Naast de invoering van de BBC is ook de overname van schulden van fusiegemeenten in 2018 (voor een kleine 100 miljoen euro) een deel van de verklaring voor de dalende tendens. Tot slot kunnen we ook stad en OCMW Antwerpen niet onvermeld laten. Die bouwden hun uitstaande financiële schulden tussen 2014 en 2021 met ca. 710 miljoen euro af, wat goed is voor ruim een derde van de daling van de schulden van alle Vlaamse lokale besturen samen in die periode. (grafiek 1)
We kunnen de uitstaande schulden ook relatief bekijken, door ze af te zetten tegen de almaar stijgende activiteiten van de Vlaamse gemeenten en OCMW’s. Dat doen we door de financiële schulden te delen door de totale exploitatie-uitgaven. Die bekijken we voor de jaren tot en met 2019 zonder de gemeentelijke dotatie aan het OCMW. Vanaf 2020 zit die niet meer in de exploitatie-uitgaven.
In 2007 telden de Vlaamse lokale besturen nog ongeveer even veel financiële schulden als er jaarlijks exploitatie-uitgaven waren. In 2021 is dat aandeel teruggevallen tot een kleine 65%. Met andere woorden, de totale financiële schulden dalen niet alleen in absolute cijfers, maar worden ook in verhouding tot de uitgaven minder belangrijk. Bij dit soort gegevens mogen we uiteraard niet blind zijn voor afwijkende individuele gemeentelijke gegevens. De mediaan (de middelste waarde als je de gemeenten rangschikt van laag naar hoog) ligt op 65%. In 85 gemeenten bedraagt de verhouding schulden/exploitatie-uitgaven 44% of minder, maar er zijn ook veertig besturen met een waarde van 110% of meer. (grafiek 2)
Rentelasten
Met een lening realiseert een bestuur vandaag koopkracht die er anders pas in de toekomst zou zijn. De kostprijs van de lening is de rente, de vergoeding die de verstrekker van het geld – doorgaans een bank, maar bij de uitgifte van schuldpapier kan het ook een institutionele belegger zijn – aanrekent als compensatie voor het tijdelijk afstand doen van eigen koopkracht, voor het risico op wanbetaling en voor de verwachte geldontwaarding (inflatie) gedurende de looptijd van de lening.
Vlaamse gemeenten en OCMW’s betalen steeds minder rente-uitgaven. In 2007 ging het nog om 405 miljoen euro. Dat bedrag was in 2021 teruggevallen tot 185 miljoen euro, of meer dan een halvering (grafiek 3). Die afname is dus een stuk groter dan die van de uitstaande schulden. De verklaring ligt uiteraard in de sterke daling van de intrestvoeten in dezelfde periode. Dat kunnen we zien door de rentelasten van een bepaald jaar af te zetten tegen de uitstaande financiële schulden op 31 december van datzelfde jaar. Op die manier krijgen we een zicht op de gemiddelde intrestvoeten die de Vlaamse lokale besturen voor hun financiering moesten betalen. Het dalende verloop is ook hier duidelijk: van 4,5% in 2007 tot amper 2,3% in 2021. Een stuk van de verklaring ligt trouwens ook in het feit dat enkele tientallen besturen een deel van hun schulden financieren door de uitgifte van kortetermijnpapier dat geregeld wordt vernieuwd. Zeker tot een klein jaar geleden gebeurde dit tegen rentevoeten die dicht tegen of soms zelfs onder 0% lagen.
Aan deze dalende tendens komt wellicht stilaan een einde, want de rentevoeten stijgen weer. Toch speelt er een vertraagd effect, want nieuwe leningen maken doorgaans slechts een klein deel uit van de totale schulden. Bovendien is bij een deel van de bestaande leningen de intrestvoet voor langere termijn vastgeklikt. (grafieken 3 en 4)
Een stabiele tot licht dalende uitstaande schuld gecombineerd met dalende intrestvoeten leidt ertoe dat besturen steeds minder budgettaire middelen moeten uittrekken voor de rente-uitgaven. Dat blijkt duidelijk uit grafiek 5. Het aandeel van de rente-uitgaven in de totale exploitatie-uitgaven daalde van 4,5% in 2007 naar minder dan 1,5% in 2021. Uiteraard zijn er ook hier grote verschillen tussen de besturen onderling. Zo waren er in 2021 119 gemeenten en OCMW’s waar de rente-uitgaven minder dan 1,18% van de exploitatie-uitgaven uitmaakten, terwijl er ook 27 waren met een waarde van 2,95% en meer. (grafiek 5)
Globale overheid
In tijden waarin de hoge en almaar stijgende Belgische overheidsschuld geregeld onder vuur ligt, is de daling van de schulden van de Vlaamse lokale besturen wat contra-intuïtief. Toch zien we bevestiging in de data van de Nationale Bank, die de overheidsschuld opdeelt in vier grote groepen schuldenaars: de federale overheid, de socialezekerheidsinstellingen, de gemeenschappen en gewesten, en de lokale besturen. Die laatste groep is natuurlijk ruimer dan de gemeenten en OCMW’s die hoger besproken worden, en bevat ook de lokale overheden in Brussel en Wallonië. Ook als we die meenemen in de analyse, blijven de conclusies echter overeind: de schulden van de lokale besturen tonen een stabiel tot zelfs lichtjes dalend verloop, waardoor hun aandeel binnen de globale Belgische overheidsschuld zakt. Dat blijkt duidelijk uit grafiek 6: na een piek in 2014 met een schuldaandeel van 5,85% zakte het aandeel van de schulden van de lokale besturen eind 2021 terug tot 4,25%. Eén ding is alvast duidelijk: als ons land een te hoge overheidsschuld heeft, ligt dit niet aan de lokale besturen. (grafiek 6)
Ruimte voor andere noodzakelijke uitgaven
De Vlaamse lokale besturen hebben als groep de uitstaande schulden duidelijk onder controle. Er zijn uiteraard uitzonderingen, maar over het algemeen wegen de schulduitgaven (aflossingen en intresten) budgettair steeds minder zwaar. Zo komt er ruimte voor andere noodzakelijke uitgaven. Dat is ook nodig, want de uitdagingen waar de gemeenten voor staan zijn niet min, met naast de al langer groeiende pensioenfactuur, een sterk oplopende inflatie en dus stijgende energie- en personeelskosten. Ook de sociale uitgaven dreigen de komende periode fors hoger te gaan als meer mensen bij het OCMW moeten aankloppen om rond te komen. Als de energiecrisis bovendien ook een economische crisis wordt, zouden ook de inkomsten uit de aanvullende personenbelasting wel eens aangetast kunnen worden. Uitdagingen genoeg dus, maar gelukkig hoort een schuldencrisis daar in de meeste besturen niet (meer) bij.-
Jan Leroy is senior expert data en analyse
Voor Lokaal 10 | 2022