Begin 2021 keurde de Vlaamse regering de Visienota Lokaal Onroerenderfgoedbeleid goed, een tekst die aangeeft hoe ze de ‘optimale samenwerking tussen Vlaanderen en de lokale besturen op het vlak van onroerend erfgoed’ ziet. De principes van deze nota werden, na een participatief traject met vertegenwoordigers van lokale besturen, afgelopen maanden vertaald in gewijzigde regelgeving. In april keurde de Vlaamse regering het vernieuwde onroerenderfgoeddecreet goed, in september laatstleden volgde het bijhorende uitvoeringsbesluit. Bedoeling is dat die op 1 januari 2023 in werking treden.
Erkende onroerenderfgoedgemeenten versterkt
Gemeenten die dat wensen kunnen al langer erkend worden als onroerenderfgoedgemeente. 22 gemeenten, waaronder Leuven, Koksijde en Voeren, deden dit. Een onroerenderfgoedgemeente ontwikkelt eigen beleid voor het onroerend erfgoed op haar grondgebied, complementair aan het Vlaamse beleid. Als je erkend wordt, krijg je extra taken, maar tot nu toe stonden er geen Vlaamse middelen tegenover. Dat gaat nu veranderen. Een erkenning als onroerenderfgoedgemeente betekent 90.000 euro subsidie voor de kunststeden Antwerpen, Brugge, Gent, Leuven en Mechelen en 50.000 euro voor de andere centrumsteden én gemeenten die minstens twee sites hebben die op de werelderfgoedlijst staan. Andere gemeenten krijgen een jaarlijkse ondersteuning van 10.000 euro, als zij erkend worden als onroerenderfgoedgemeente. In dit laatste geval gaat de Vlaamse overheid ervan uit dat een erkende onroerenderfgoedgemeente binnen een intergemeentelijke onroerenderfgoeddienst of IOED samenwerkt met andere gemeenten in haar regio. Daarbij is het kleine budget bedoeld als ruggensteun.
Tegenover deze nieuwe subsidies staat dat de taken die een onroerenderfgoedgemeente moet uitvoeren, toenemen. Een onroerenderfgoedgemeente moest al een reeks taken overnemen van het Vlaamse Gewest: toelatingen geven voor handelingen aan beschermd erfgoed waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is; akte nemen van of voorwaarden koppelen aan archeologienota’s en nota’s; erkende archeologen begeleiden, archeologische opgravingen opvolgen; toelatingen geven voor archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem; de meldingen van de aanvang van een archeologisch vooronderzoek en archeologische opgraving ontvangen. Straks is een onroerenderfgoedgemeente daarnaast ook nog verplicht om het vastgestelde onroerend erfgoed in te voeren in een Vlaams digitaal platform én moet ze een gemeentelijke verbalisant aanwijzen die kan optreden bij inbreuken tegen de regelgeving onroerend erfgoed. Zo’n verbalisant mag worden aangewezen via een intergemeentelijk samenwerkingsverband en de betrokken persoon mag ook instaan voor de handhaving van andere omgevingsgerelateerde thema’s.
Tot slot moet een onroerenderfgoedgemeente jaarlijks rapporteren over het geleverde werk. Een hoop taken dus. Puur financieel gezien lijkt een erkenning dan ook niet aantrekkelijk.
Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden opgeschaald
Vlaanderen telt momenteel dertig intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor onroerend erfgoed, ook wel ‘IOED’s’ genoemd. Zij voeren in opdracht van hun gemeentelijke vennoten taken uit betreffende onroerend erfgoed. Zo adviseren ze bijvoorbeeld over vergunningsaanvragen waar archeologisch onderzoek bij betrokken kan zijn. De grootte en afbakening van deze samenwerkingsverbanden is niet altijd optimaal.
Er zijn IOED’s die uit slechts enkele gemeenten bestaan en het lastig hebben om binnen het beschikbare budget expertise in huis te halen rond de drie domeinen waarop lokaal onroerenderfgoedbeleid geënt is: archeologie, bouwkundig en landschappelijk erfgoed. Andere IOED’s moeten zichzelf heruitvinden door de komst van het regiodecreet: hun gemeenten blijken ineens tot twee of zelfs drie verschillende regio’s te behoren. Vanaf 2027 moeten nieuw op te richten IOED’s of IOED’s die een verlenging aanvragen, voldoen aan de regelgeving en afbakening van de referentieregio’s. Bovendien moet iedere IOED minstens 100.000 inwoners omvatten of in principe 250 km² groot zijn. Een erkende IOED zal dan jaarlijks 120.000 euro subsidie van de Vlaamse overheid krijgen. Het is mogelijk dit budget te gebruiken voor het personeel van de IOED.
Nieuw is ook dat de subsidie welvaartsvast wordt gemaakt door een koppeling aan de gezondheidsindex, al moet erbij gezegd worden dat die indexering pas start bij de volgende erkenningsronde voor IOED’s, die in 2027 zal plaatsvinden. Van gemeenten die samenwerken via een IOED, wordt verwacht dat zij zelf minstens eenzelfde bedrag als de Vlaamse subsidie besteden aan de werking van de dienst. Het is de vraag of dit realistisch is, gezien de financiële situatie voor gemeenten. Gemeenten die subsidies ontvangen voor intergemeentelijke samenwerking voor bovenlokaal cultuurbeleid, kennen dit systeem al. Dit decreet hanteert dezelfde ‘één voor één’-logica. Het verschil is echter wel dat lokale besturen daar zelf kunnen kiezen voor welk bedrag ze in zee gaan met zo’n samenwerkingsverband, met 100.000 euro als maximaal bedrag dat ze kunnen ontvangen.
Sturen op de identiteit van de gemeente
Mede omdat veel waardevolle gebouwen of landschappen in de loop der jaren zijn verdwenen of aangetast, is het behoud van wat er nog rest des te belangrijker. Ook gemeenten zijn daarvan steeds meer overtuigd. De bestaande landschapsatlas (inventaris van historische landschappen), de inventaris van archeologische zones (gebieden met waarschijnlijk een historische waarde) en de inventaris bouwkundig erfgoed blijven bestaan. Nieuw is de inventaris landschappelijk erfgoed, die de huidige inventarissen van houtachtige beplantingen en historische tuinen doet samensmelten. Onroerenderfgoedgemeenten kunnen de inventaris van bouwkundig erfgoed en de inventaris van het landschappelijk erfgoed aanpassen, na een openbaar onderzoek. Gemeenten die niet als onroerenderfgoedgemeenten zijn erkend, kunnen dit dus niet. Zij moeten blijven werken met de Vlaamse inventaris, hoewel de Vlaamse overheid die niet meer zal actualiseren.
Wat wél blijft is dat enkel op Vlaams niveau beschermingen mogelijk zijn. Daarbij is een trend merkbaar dat de bescherming van een aantal gebouwen opgeheven wordt. Het kan gaan om gebouwen die bij nader inzien toch niet zo uniek zijn, of die in de loop der jaren onherstelbare schade hebben opgelopen. Eigenaars van monumenten worden begeleid bij renovatie- en onderhoudsprojecten. Hiervoor kunnen ze ook subsidies aanvragen bij de Vlaamse overheid.
Ten slotte blijft Vlaanderen exclusief bevoegd voor de inventaris van de archeologische zones en voor de landschapsatlas.
Extra voor de erkende gemeenten
Nieuw is ook dat straks (enkel) onroerenderfgoedgemeenten toelatingsplichten kunnen koppelen aan de vastgestelde items in de inventaris bouwkundig en/of de inventaris landschappelijk erfgoed. Zo kan een onroerenderfgoedgemeente de verplichting invoeren toelating aan te vragen voor het uitvoeren van werken aan het dak, de buitenmuren of het interieur. Dus hoewel je voor een aanpassing aan buitenschrijnwerk of dakgoten geen omgevingsvergunning nodig hebt, zal het in de toekomst mogelijk zijn dat je hiervoor in bepaalde gemeenten toch een toelating zult moeten vragen. Op zich is dit een goede zaak. Elke stad of gemeente in Vlaanderen kent voorbeelden waar door onoordeelkundige renovaties typische kenmerken van een woning of een hele wijk sluipenderwijs verdwijnen. Vallen de werken samen met handelingen die stedenbouwkundig gezien vergunningsplichtig zijn, dan wordt de toelating via de omgevingsvergunning gegeven. Tot slot bevat dezelfde regelgeving de mogelijkheid om voor historische tuinen die op de inventaris voorkomen, bij heraanleg een toelatingsplicht in te voeren.
Samengevat: de wijziging van de regelgeving onroerend erfgoed biedt lokale besturen meer kansen om zelf te sturen op dit erfgoed. Het erfgoed wordt daardoor meer van de gemeenten, wat een goede zaak is. Toch blijft de financiële impact die dit alles op lokale besturen heeft, een belangrijk aandachtspunt. Een erkenning levert een gemeente meer bevoegdheden op, maar er hangt wel een prijs aan vast. In tijden van lokale financiële krapte zal moeten blijken of gemeenten die prijs willen en kunnen betalen. —
Lieselot Decalf is VVSG-stafmedewerker cultuur en erfgoed en Xavier Buijs is VVSG-stafmedewerker ruimtelijke ordening
Voor Lokaal 11 | 2022
Gemeenten betreuren nieuwe wijze adviesverlening
Voordat het college een beslissing over een omgevingsvergunning neemt, moet er in sommige gevallen advies worden ingewonnen bij de Vlaamse administratie. Wanneer dat moet, is vastgelegd in het Omgevingsbesluit. Voor gemeenten is een dergelijk gespecialiseerd advies een waardevolle bron van informatie.
Begin juni vernamen de gemeenten van het Agentschap Onroerend Erfgoed dat voortaan niet meer in alle gevallen uitdrukkelijk wordt geadviseerd. Elke adviesaanvraag wordt nog bekeken, maar als het Agentschap er geen bedenkingen bij heeft, zal het voortaan niets meer laten weten. Doordat na dertig dagen de adviestermijn verstreken is, wordt dit beschouwd als een (stilzwijgend) gunstig geacht advies.
De gemeenten betreuren deze werkwijze. Ze vinden dat als gemeenten advies moeten vragen, zij ook uitdrukkelijk een antwoord mogen verwachten. Met andere woorden: het is niet omdat de adviesinstantie meent dat advisering geen meerwaarde heeft, dat dit ook voor de gemeente zo is. Bovendien wordt de beslissing over sommige vergunningen door deze werkwijze ook nodeloos vertraagd. Gemeenten moeten zonder advies immers toch de volledige adviestermijn afwachten voordat ze een eindbeslissing kunnen nemen.
De VVSG vroeg aan het Agentschap Onroerend Erfgoed om wel degelijk inhoudelijk advies te blijven geven, ook als de voorgenomen werken oké zijn. Zo’n specialistenadvies is een steun in de rug voor gemeenten. Als dat niet zou kunnen, vragen we om uitdrukkelijk te laten weten dat er geen advies komt, zodat de gemeente niet hoeft te wachten om te beslissen.
Veel stilzwijgende gunstige adviezen kunnen er overigens op duiden dat er in te veel gevallen advies aan het Agentschap Onroerend Erfgoed moet worden gevraagd. Dat is dan overbodig werk voor gemeenten, omdat zij wel advies moeten vragen.
Overigens wijzigt de regelgeving wat betreft advisering in de toekomst ook nog eens. Een advies dat nu niet tijdig wordt gegeven, wordt volgens art. 26 van het Omgevingsdecreet geacht gunstig te zijn. Als het idee dat in de conceptnota Omgevingsvergunningsdecreet staat, werkelijkheid wordt, zal een niet tijdig advies voortaan betekenen dat aan de adviesplicht is voorbijgegaan. Die wijziging verzwaart de verantwoordelijkheid van de gemeenten ook weer wat. In plaats van een ongemotiveerd positief advies is er dan helemaal géén advies.