lokaal_20230201_22_inkomens.png
Provider image

Ruim 140 miljard euro. Zoveel bedroeg het netto belastbare inkomen dat de inwoners van de 300 Vlaamse gemeenten in 2020 samen verdienden. Per inwoner ging het om 21.100 euro. Maar achter dat gemiddelde gaan grote verschillen tussen de gemeenten schuil, en die blijven niet zonder gevolgen. Lokaal ging voor u op zoek naar de opmerkelijkste cijfers.

Vlaamse gemeenten halen jaarlijks zowat 2,1 miljard euro uit de gemeentelijke aanvullende belasting op de personenbelasting (APB), wat goed is voor ongeveer 15% van de totale exploitatie-inkomsten van gemeenten en OCMW’s. Wat de APB een gemeente oplevert, is afhankelijk van vier factoren: het aantal inwoners met een inkomen; de op het gemeentelijk grondgebied verdiende netto belastbare inkomens; het federale en Vlaamse fiscale beleid, wat bij een gegeven belastbaar inkomen leidt tot een te betalen personenbelasting; en tot slot de gemeentelijke aanslagvoet, uitgedrukt in procent. Voor het aanslagjaar 2021 (inkomens 2020) bedroeg die in Vlaanderen gemiddeld 7,19%, met een mediaan van 7,5%. Drie gemeenten (De Panne, Knokke-Heist en Koksijde) hieven geen APB, en het maximale tarief bedroeg 9% (Mesen).

In deze bijdrage spitsen we ons toe op de tweede factor: de verschillen tussen de Vlaamse gemeenten wat betreft belastbare inkomens.

 

Hoog en laag: wat zeggen gemiddelden?

De meest gebruikte maatstaf is die van het gemiddelde inkomen per inwoner. Die verkrijg je door de som van de netto belastbare inkomens te delen door het aantal inwoners, ongeacht of zij een (belastbaar) inkomen verdienen of niet. De hoogste en laagste waarden staan in tabel 1.

Het gemiddelde inkomen per inwoner ligt in Sint-Martens-Latem dus ongeveer dubbel zo hoog als in Mesen. Hoe het in heel Vlaanderen zit, blijkt uit de kaart in figuur 1. De hoogste inkomens per inwoner zitten vooral in de zogenaamde Vlaamse Ruit, het gebied tussen Gent, Antwerpen, Brussel en Leuven, en verder in enkele gemeenten aan of vlak bij de kust. De laagste waarden situeren zich dan weer in de Westhoek, het noorden van Limburg, en grotere steden zoals Antwerpen, Genk, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.

Voor een goede interpretatie van deze gegevens moeten we wel rekening houden met het feit dat het gemiddelde inkomen per inwoner beïnvloed wordt door de teller van de breuk (de netto belastbare inkomens die op het grondgebied worden verdiend) én de noemer (het aantal inwoners). Een gemeente met veel inwoners die geen in België belastbaar inkomen verdienen (zoals diplomaten en medewerkers van internationale instellingen), zal een lagere waarde laten optekenen. Het gemiddelde inkomen per inwoner mag dus niet zomaar als maatstaf voor de welstand van de inwoners worden gebruikt.

Een beter instrument is het inkomen per aangifte, omdat dat abstractie maakt van inwoners die geen belastingaangifte (moeten) indienen. Voor heel Vlaanderen lag het inkomen per aangifte in 2020 op 37.360 euro. Tabel 2 bevat hiervoor de hoogste en laagste gemeentelijke waarden.

Sommige gemeenten komen zowel in tabel 1 als tabel 2 voor, andere niet. Opmerkelijk is dat twee gemeenten in de oostrand van Brussel met nogal wat diplomaten op het grondgebied wel voorkomen in de top vijf van het gemiddelde inkomen per aangifte, maar niet in die van het gemiddelde inkomen per inwoner. Veel van hun inwoners betalen geen personenbelasting in ons land. Bij het inkomen per aangifte zijn ze zowel uit de teller als de noemer van de breuk gehaald, terwijl ze wel meespelen in de noemer voor de berekening van het inkomen per inwoner.

Wat in de tabellen 1 en 2 wel gelijkloopt, zijn de gemeenten met de hoogste (Sint-Martens-Latem) en laagste (Mesen) waarden, én de verhouding van ongeveer één tot twee tussen beide. Het beeld over heel Vlaanderen is voor het gemiddelde inkomen per aangifte vergelijkbaar met dat van het inkomen per inwoner, al zijn er ook wat kleine verschillen. De concentratie van hoge inkomens in het centrumgebied en de lagere waarden in de Vlaamse periferie en de meeste centrumsteden blijft wel overeind.

 

Wat leveren inkomens op?

En elders in België?

In 2020 verdienden de inwoners van België gemiddeld een netto belastbaar inkomen van 19.671 euro. Het Vlaamse cijfer (21.078 euro) is een stuk hoger dan het Brusselse (15.444 euro) en het Waalse (18.518 euro). De top tien van Belgische gemeenten met de hoogste inkomens is op één na helemaal Vlaams, met het Waals-Brabantse Lasne als enige uitzondering op de zesde plaats. Bij de tien gemeenten met de laagste inkomens op het grondgebied zien we dan weer geen enkele Vlaamse gemeente, maar wel zes Brusselse en vier Waalse. De gemeente met de laagste inkomens in België is Sint-Joost-ten-Node, met 10.564 euro, of maar iets meer dan de helft van het Belgische gemiddelde en slechts één derde van het doorsnee inkomen in Sint-Martens-Latem.

Wat iemand verdient, is belangrijk voor de mate waarin hij of zij kan voorzien in het eigen levensonderhoud, en zich daarnaast ook iets extra’s kan permitteren of kan sparen. Wat gemeenten ook interesseert, is de mate waarin die inkomens ook belastingontvangsten genereren. Dat hebben ze via het APB-tarief deels zelf in handen, maar niet helemaal. Gemeenten heffen immers geen aanvullende belasting op het belastbare inkomen, maar op de personenbelasting (PB) die op dat inkomen moet worden betaald, vandaar de term ‘aanvullende’ belasting. Het zijn de federale overheid (voor ongeveer twee derde) en de Vlaamse overheid die samen door hun respectieve fiscale beleid bepalen hoe hoog die PB bij een gegeven inkomen is.

Een belangrijk kenmerk van de Belgische PB is de zogenaamde progressiviteit van de belastingtarieven. Daardoor betaalt iemand zonder personen ten laste op de onderste inkomensschijf van 9050 euro (inkomen 2021) geen PB, op de schijf van 9050 tot 13.540 euro 25%, op de schijf van 13.540 tot 23.900 euro 40%, op de schijf van 23.900 tot 41.360 euro 45% en op de schijf boven 41.360 euro 50%. Iemand met een jaarinkomen van 30.000 euro komt zo dus aan een PB van 8011,50 euro, of gemiddeld 26,7%. Als het inkomen verdubbelt naar 60.000 euro, stijgt de te betalen PB naar 22.443,50 euro (37,4%), of bijna drie keer zoveel. Een gemeente met hoge inkomens op het grondgebied ziet de belastingbasis waarop de APB wordt berekend dus stijgen door het effect van enerzijds die inkomens zelf en anderzijds de progressiviteit van de PB, waardoor een beter verdienende belastingplichtige een groter deel van zijn inkomsten naar de PB ziet gaan.

Het effect hiervan zien we duidelijk in tabel 3, met de hoogste en laagste gemeentelijke waarden van de verhouding tussen de geïnde PB (zonder de APB) en de netto belastbare inkomens. De hoogste gemiddelde PB-druk op de netto belastbare inkomens zien we, niet verrassend, in Sint-Martens-Latem, de laagste in Baarle-Hertog. Naast het al eerder vermelde Mesen bevat de lijst met de laagste waarden alleen gemeenten aan de grens met Nederland, met veel grensarbeiders onder de bevolking. Hun inkomen zit wel in het bedrag van de belastbare inkomens op het grondgebied, maar de personenbelasting betalen ze in Nederland, waar ze werken. De gemeentelijke APB zijn ze wel verschuldigd in hun woongemeente, maar met een berekeningswijze die een stuk voordeliger is dan bij mensen met hetzelfde inkomen die in België wonen en werken.

De hoogste waarde in tabel 3 ligt meer dan dubbel zo hoog als de laagste. Aangezien dat ook al met de inkomens per inwoner of per aangifte het geval is, betekent dit dat de gemeenten met de hoogste inkomens per inwoner een PB-belastingbasis (waarop de APB wordt berekend) hebben die ongeveer vier keer die van de gemeenten met de laagste waarden bedraagt (tabel 4).

Het is dan ook niet abnormaal dat gemeenten met hogere inkomens op het grondgebied vaak lagere APB-tarieven toepassen en vice versa, al is die relatie zeker niet absoluut. Het APB-tarief is immers in eerste instantie het gevolg van een politieke keuze, waarbij ook andere elementen meespelen: het bedrag dat men in totaal uit belastingen wil halen, de verhouding tussen de verschillende soorten belastingen (met de opcentiemen op de onroerende voorheffing als belangrijkste) enzovoort. Statistisch blijkt er tussen de opbrengst van 1% APB per inwoner en het APB-tarief wel, zoals verwacht, een negatief verband te zijn, maar het is klein en niet significant, wat aantoont dat er inderdaad veel andere factoren meespelen.

 

Fiscaal beleid in de loop van de tijd

Gemeenten willen niet alleen weten hoeveel PB (en dus potentiële APB) de inkomens genereren, ook de evolutie in de tijd is interessant. Zoals eerder al gezegd is de verhouding PB/inkomen immers geen stabiel gegeven, maar hangt ze af van het federale en Vlaamse fiscale beleid. Daarnaast is er de evolutie van de inkomens zelf, die bepaald wordt door de bevolkingsgrootte en conjuncturele factoren. 2020 is momenteel het laatste inkomensjaar waarover gegevens beschikbaar zijn. 

De jaarlijkse evolutie van inkomens en personenbelasting staat in figuur 3. Daarin is de impact van de belastinghervorming van begin deze eeuw duidelijk zichtbaar: terwijl de inkomens per jaar met ongeveer 4% groeiden, was er in 2003 en 2004 een daling van de geïnde personenbelasting. Het effect van de zogenaamde taxshift van de vorige federale regering is dan weer zichtbaar in de jaren 2018 en 2019, met een duidelijk trager groeiritme van de PB dan van de inkomens. In de grafiek zien we ook dat de netto belastbare inkomens in 2020, het eerste coronajaar, niet gedaald zijn. Zonder de talrijke compenserende maatregelen van de diverse overheden had dit er uiteraard helemaal anders uitgezien.

Over de hele beschouwde periode 2001-2020 groeide de geïnde PB in twaalf van de twintig jaar trager dan de inkomens. Daardoor nam de PB-druk op de netto-inkomens in die tijdspanne gemiddeld af (figuur 4).

Het lijkt weinig waarschijnlijk dat aan die evolutie de komende jaren een einde komt, want de federale regering heeft al aangegeven de lasten op arbeid verder te willen verlagen in ruil voor hogere lasten op consumptie, vervuilende activiteiten en inkomens uit vermogen. —

 

Jan Leroy is senior expert data en analyse VVSG | Beelden Freepik
Voor Lokaal 02 | 2023

Jaarlijks publiceert het federale Statbel statistische gegevens over de zogenaamde fiscale inkomens. Naast de gegevens per gemeente zijn er ook data beschikbaar tot op het niveau van de statistische sector, op voorwaarde dat een dergelijke sector voldoende gegevens bevat. In het andere geval zou een publicatie immers de privacy schenden. Meer informatie: statbel.fgov.be/nl/themas/huishoudens/fiscale-inkomens

 

Impact op Gemeentefonds

Dat gemeenten qua belastingcapaciteit niet gelijk aan de startlijn verschijnen, staat elders in dit artikel, met een kloof van ongeveer een tot vier tussen de hoogste en de laagste waarde van 1% APB per inwoner. Gelukkig zijn gemeenten niet verplicht om deze kloof helemaal met de APB-tarieven te compenseren, want daardoor zouden de verschillen in belastingdruk wel eens te sterk kunnen oplopen. Er is immers ook het Gemeentefonds, dat voor 30,1% verdeeld wordt om ‘fiscale armoede’ van gemeenten gedeeltelijk te compenseren. In 2021 ging het om een bedrag van 862,7 miljoen euro. Daarvan ging 542,8 miljoen euro naar de compensaties die te maken hebben met de personenbelasting en 319,9 miljoen euro werd gebruikt om de verschillen op het vlak van de kadastrale inkomens deels weg te werken.

De PB-compensatie werkt als volgt: hoe lager de PB per inwoner is, hoe hoger het bedrag is dat de gemeente krijgt. Om beide recht evenredig te maken gebruikt men niet PB/inwoner maar inwoner/PB. Deze laatste factor stijgt immers naarmate de PB bij een gegeven inwonertal kleiner is. De inwoner/PB wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal inwoners, omdat het logisch is dat de compensatie stijgt naarmate het aantal inwoners groter is. De formule inwoners x inwoners / PB levert voor elke gemeente een kengetal op. Het gewicht daarvan in de som van alle gemeentelijke kengetallen bepaalt het aandeel van elke gemeente in het APBcompensatiebedrag van 542,8 miljoen voor 2021. Dit systeem zorgt ervoor alle duidelijkheid wel voor dat ook de gemeenten met de hoogste PB per inwoner nog iets krijgen uit dit deel van het Gemeentefonds, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Per inwoner is het wel minder dan een kwart van wat de gemeenten met de laagste fiscale basis innen.

PB-compensatie per inwoner

De Gemeentefondscompensatie voor de verschillen op het vlak van de kadastrale inkomens volgt een gelijkaardig systeem. We gaan er hier niet dieper op in.