Deze verordening stelt een kader vast voor de toegang van de politiediensten tot het gemeenschappelijk identiteitsregister (CIR). De verordening laat toe dat de politiediensten, mits zij daartoe op grond van nationale wetgeving gemachtigd zijn, vingerafdrukken nemen van een persoon wiens identiteit niet kan worden vastgesteld of twijfelachtig is, om aan de hand van de vingerafdrukken het gemeenschappelijk identiteitsregister te doorzoeken.